Van muur tot muur

“Nee,” zei de man in zijn rolstoel, “een beperking kan ik dit niet noemen. Ik ben alleen maar een heel klein beetje anders. Maar soms,” hij zuchtte, “ben ik het zo beu met al die fietsers in het midden van het voetpad dat ik er gewoon tegenaan beuk. Ze moeten maar opzij gaan. Ze zien mij toch staan.”
               “Rijden, zeker, zal je bedoelen,” verbeterde de psycholoog, alsof ze hem niet begrepen had.
               “Rijden is voor mij staan,” zei hij, terwijl hij wat rechter ging zitten in zijn stoel.
               “Maar gewoon doorrijden,” ze klakte met haar tong, alsof hij een vervelend insect was dat ze liefst van al wilde doodslaan, “dat is toch echt agressief. Wat hoop je daarmee te bereiken?”
               Zo was het nu al de hele tijd. Hij mocht niets eisen, alleen maar vriendelijk vragen. Hij moest er voldoening uit halen om ook eens iets goeds voor een ander te doen en altijd zeggen: alsjeblieft en dankjewel. Het was precies de kleuterklas. Zij zat daar met haar moreel kompas over wat goed was en wat slecht. Zij was zo’n vrouw die zelfs de warmte in de kamer kon omzetten tot kilte.
               “Wat ik daarmee hoop te bereiken?” Als hij kon, was hij uit zijn rolstoel gesprongen en had hij haar persoonlijk een dreun om de oren verkocht, maar zijn verlamde benen lieten dat niet toe. Hij had zin om ook tegen haar aan te rijden, maar dan bewees hij juist waarop zij hoopte, namelijk dat hij pas echt agressief was. Hij zag haar verslag al bij de gerechtspsychiater op tafel:
               “Gehandicapte weet zijn beperking niet te aanvaarden en kan zijn frustraties niet de baas. Opname in een gesloten instelling lijkt mij aangewezen, tot hij zichzelf weer onder controle krijgt.”
               “Wat ik daarmee hoop te bereiken?” herhaalde hij om tijd te winnen. “Dat ze verdomme opzij gaan. Is dat te veel gevraagd?” Hij zuchtte. Wat deed hij hier? Wat hoopte hij hier te bereiken?
               “Laat het los, Tom,” zei ze, “laat het los,” bleef ze herhalen, alsof hij hier de schuldige was. “Loslaten, daar moet jij nu aan werken.” Maar loslaten, hoe doe je dat dan? Had zij daar dan geen trucjes voor? Die fietsers denken dat ze het einde van de wereld zijn, zij kon dit toch niet goedkeuren!

Het hele gesprek was één grote test geweest om zijn karakter te analyseren, realiseerde hij zich pas achteraf. Hoe was haar vakantie geweest, had hij gevraagd. Ze was met haar vriend en nog een vriend gaan kamperen. Hij had gewoon moeten zeggen hoe leuk hem dat leek, maar hij had gevraagd of ze dan als koppel in die tent nog wel voldoende privacy hadden en of zij zich dan als vrouw niet aan de kant gezet voelde tussen die twee mannen. Het was als die ene proef geweest, waarbij hij moest zeggen wat hij in die ene tekening zag: een heks of een mooi meisje? Zag hij een heks, dan was hij negatief. Noemde hij haar een mooi meisje, dan was hij positief en zo had elke vraag een doel.

Hij had moeten zwijgen. Hij had gewoon niet mogen gaan. Ze was toch ook tegen hem. Hij kon beter een boek lezen om zichzelf te helpen: hoe kom je in hemelsnaam op voor jezelf in deze harde maatschappij? Geld had hij genoeg, daar zorgde de staat wel voor, zodat hij zichzelf kon onderhouden en niet op straat hoefde te bedelen, maar daar kocht hij geen vrienden mee. Zelfs als hij trakteerde, wilden ze nog niet met hem op stap en vonden ze hem maar een rijke stinkerd. Had hij maar eens iets om fier op te zijn, iets dat hij zelf had bereikt. Eigen middelen, eigen kracht. Een baan die hij echt had verdiend, omdat hij de beste was in zijn vak en niet omdat hij toevallig tot een minderheidsgroep behoorde. Had hij maar eens iets om zich te bewijzen. Vroeger, toen hij de beste was van de klas, vonden ze hem allemaal ook maar een streber. Het was, omdat hij in die rolstoel zat, dat ze hem liever zagen vallen dan staan. Hij wilde niets geven, niets krijgen, hij wilde gewoon zijn!
               “Ben je al lam van bij de geboorte?” vroeg ze.
               Hij knikte.
               “Heb je ook al als kind gemerkt hoe alles trager ging?”
               Alweer iets wat hij niet wilde horen. “Ik kon al praten toen ik één was,” zei hij met klem.
               “Ik heb het gevoel dat jij je keihard wil bewijzen,” zei ze. “Ik vind dat niet normaal.”
               Wat een kutwijf. Omdat hij een handicap had, mocht hij zich niet eens bewijzen, werd er niet eens iets van hem verwacht, moest hij gewoon zielig in die stoel blijven zitten en dat was dat. Of ja, er werd wel iets van hem verwacht. Zijn vorige werkgever verwachtte dat hij dag en nacht beschikbaar bleef, was dat dan beter? Was het, omdat hij een handicap had, dat hij misschien ook niet eens recht had op een nine-to-five-job? Hij wilde niet meer zijn, maar ook niet minder.
               “Ken je nog mensen in een rolstoel?” vroeg ze. “Ik denk dat je daaraan veel steun…”
               “Waarom zou ik nog mensen in een rolstoel moeten opzoeken? Hoe kunnen wij elkaar steunen? Hoe kunnen wij elkaar de trap opduwen? Ik wil gewoon deel uitmaken van de gewone maatschappij. Ik wil een gewone vriendin, een gewoon leven, hebt u dat nog altijd niet door?”
               Ze keek hem aan met van die vreemde ogen, alsof ze naar een koe keek op de trein.
               Hij hapte naar adem. Wat had hij gezegd? Wat had hij gedaan? Had hij na al die jaren dan toch toegegeven dat hij inderdaad een beperking had, zelfs toegegeven dat ook hij daarop afknapte, net als iedereen? Hij wilde een zelfstandig leven leiden, zijn eigen beperkingen waar mogelijk vergeten, maar als hij zich wilde verplaatsen, had hij nu eenmaal een paar helpende handen nodig.

“Met alle respect,” zei hij, “ik heb hier nu een uur gezeten en ik ben niet geholpen.” Hij was bang voor een operatie, bang om te falen, bang voor een heel nieuw leven en zij wist het. Hij wilde helemaal niet leren lopen en zij wist het. Het was wel fijn dat er voor hem werd gezorgd. Hij had zich van zijn slechtste kant laten zien en dat was nu wel het laatste wat hij wilde. Had hij maar geleerd hoe hij zich voor dit soort mensen kon afsluiten, hoe hij zich tegen dit soort vragen kon beschermen.
               “Ik kan je niet helpen,” zei het mens met een blik op haar horloge. Hij geloofde haar niet. Ze wilde hem gewoon niet helpen, omdat ze hem niet kon uitstaan, maar dat zei ze natuurlijk niet met zo veel woorden, dat mocht ze hem ook niet zeggen, dat liet ze hem alleen maar voelen.
               “Kent u iemand die mij dan wel kan helpen?” vroeg hij nog met een heel klein sprankje hoop.
               “Ik ben psycholoog. Een goede coach is wat jij nodig hebt.”
               “Kent u dan een goede coach?”
               “Iedereen kan zich coach noemen. Daarvoor heb je zelfs geen diploma nodig.”
               Wat zij dan wel deed, als ze hem toch niet kon helpen, wilde hij vragen, maar hij zweeg. Hij wilde niet alweer ‘die negatieve’ zijn. Graag had hij zich wat beter gevoeld, wat minder schuldig, omdat hij gewoon van het leven wilde genieten, net zoals iedereen. Of was dat wat ze bedoelde, dat hij zich helemaal niet schuldig hoefde te voelen? Wat deed zij als extra voor de maatschappij? Uiteindelijk betaalde hij haar toch ook voor dit gesprek. Hij gaf haar honderd euro, bedankte haar voor het luisterend oor en nam afscheid, voorgoed. Nee, hij zou de strijd niet opgeven. Hij zou zijn plaats nog wel vinden. Er zouden wel mensen zijn die hem een extra duwtje gaven als hij er vriendelijk om vroeg of was dat onredelijk? Waarom vroeg hij van een ander wat hij zelf niet geven kon? Waarom kostte het hem zelf zo veel moeite om te geven? Hij wist het antwoord niet en voelde zich schuldiger dan ooit. Zouden er wel mensen bestaan die niet blind waren, die spontaan opzij gingen en die je hielpen op de trap? Ja, hij zou ze vinden. Hij moest alleen nog een beetje meer zoeken, nog een beetje meer zijn best doen en eens hij ze gevonden had, zou hij ze koesteren als een juweel, maar wie kon hij nog vertrouwen? Dat wist hij al lang niet meer, ook al waren het er veel.

Auteur: Ellen Kil

Ik ben met luisterboeken opgegroeid; hoe meer spanning en gruwel, hoe liever. En wat is er leuker dan zelf een luisterboek te maken? Mijn debuut 'De ultieme smaaktest' ligt als luisterboek in de rekken. Het maakt deel uit van een groter geheel waaraan ik nog volop aan het schrijven ben. Studies taal- en letterkunde maakten mij tot een weergaloze talenknobbel, allergisch voor taalfouten. Diverse boeken en concerten heb ik gerecenseerd, o.a. voor het KlaraFestival, Brussels Philharmonics, CJP, godeau, De Leeswelp en De Leeswolf. Als eindredacteur bij StampMedia coachte ik een jong redactieteam. Bij Radio 2 schreef ik bindteksten voor presentatoren, deed ik onderzoek naar audiodescriptie, bereidde ik interviews voor en zocht ik nieuws uit diverse invalshoeken. Schrijven zit in mijn bloed. Ik heb al één volledig manuscript geschreven dat nog wacht op een uitgever en aan nieuwe ideeën geen gebrek. De arbeidsmarkt kent voor mij weinig geheimen. Ik deed ervaring op in het onderwijs, bij diverse callcentra en in de verzekeringswereld. Momenteel werk ik als arbeidsbemiddelaar bij VDAB. Mijn werk is mijn passie. Het geeft enorme voldoening het verschil te maken, mensen op de arbeidsmarkt te motiveren en een glimlach op hun gezicht te toveren. Ik heb fantastische collega's en wat is er mooier dan een job die mij ook nog eens tijd en ruimte geeft om te schrijven? Alles op deze website is fictie van eigen makelij (tenzij anders vermeld).

Eén gedachte over “Van muur tot muur”

Plaats een reactie