Een gegeven paard kijk je niet in de bek

Daar staan ze weer, de schooiers, als wespen op een confituurpot. Er zijn er die alles meegraaien wat ze te pakken krijgen. Dieven, dat zie je zo. Er zijn er ook die nog uit de stapel willen kiezen. Het kan niet gekker worden. In hun eigen land moeten ze kiezen tussen de straat en de straat. Hier willen ze kostuums, villa’s, BMW’s…
               “Dat is rommel,” durft er één nog te zeggen, zo’n dikke met een pots op haar hoofd.
               “Wablief?” Ik doe alsof ik het mens niet versta met dat vreemde accent.
               “Kapot.” Ze houdt een jeans omhoog en wijst op de gerafelde zomen en grote kniegaten.
               “Je moet je aanpassen aan onze gebruiken, aan de mode hier.”
               “Dat moet ik niet hebben.”
               “Een gegeven paard mag je niet in de bek kijken.”
               Ze kijkt me aan alsof ik sprinkhanen heb gegeten, zoals zij daar doen in dat land.
               “Een gegeven paard of een gegeven kameel, snap je?”
               “Maar hier zijn toch geen kamelen? Die zie je alleen in de zoo.”
               “Nog een beetje onze cultuur belachelijk maken ook. Ga maar terug naar de Sahara als je het niet wil begrijpen, als je het daar beter hebt. Zon en kamelen genoeg. Geen kleren meer nodig.”
               Ziezo. Dat is eruit. Ik klop mezelf op de borst. Dat heb ik nu eens goed gezegd.
               “Meneer, ik dien klacht in,” zegt die onnozele geit. “U bent een racist.”
               “Ik, een racist? Ik probeer alleen maar iets uit te leggen. Je mag een gegeven koe of een gegeven paard of geit voor mijn part niet in de bek kijken of hoe zeggen ze dat dan bij jullie?”
               “De enige die ik in de bek kan kijken, bent u met die rotte tanden. U bent mij niet gegeven en misschien maar goed ook. Die kleren kan ik nog aan de voddenman verkopen. U raak ik zelfs aan de straatstenen niet kwijt.”
               Rustig blijven. Kansen geven. Geen conflicten meer. Gisteren ben ik nog op het matje geroepen. Als ik zo doorga, ben ik mijn baan kwijt en komt er zo iemand van daar in mijn plaats.
               Ik schraap mijn keel en besluit het nog een laatste keer te proberen. Als ze het dan nog niet begrijpt, ligt het echt niet aan mij. Dan heeft ze gewoon een IQ van nul. “Laten we wel wezen.”
               Ze rolt met haar ogen. Ogen die mij van kop tot teen aftasten, terwijl ze haar eigen haren onder een sjaal bedekt. Denkt ze nu echt dat ik niet van haar af kan blijven met die hangtieten en die gore bek? Rustig blijven. Ik mag nu niet mijn geduld verliezen. Het is zij of ik.
               “Ik geef u een cadeau.” Ik demp mijn stem. “U hoeft alleen maar dankjewel te zeggen.”
               “Dankjewel.” Ze zucht. “Is dat alles?”
               “Zie je wel dat je het kan?”