Kenmerken van mondelinge literatuur uit het luisterboek ‘In de Ban van de Ring’

  1. INLEIDING

 

In deze verhandeling onderzoeken we in de eerste plaats hoe “in de Ban van de Ring”[1] gebaseerd is op zowel primaire als secundaire mondelinge literatuur. Daarnaast gaan we dieper in op andere bronnen waarop dit werk geïnspireerd is. Met deze bronnenstudie proberen we na te gaan in hoe verre “in de Ban van de Ring” kenmerken van mondelinge literatuur vertoont. Dit bronnenonderzoek geeft ons inzicht in de opvattingen over de literaire canon die in dit verhaal verankerd zijn. Bij gevolg kunnen we ons onderzoek ook in verband brengen met bestaande literaire theorieën over de canon. Hierbij besteden we bijzondere aandacht aan Auerbach en Saïd. Ook T.S. Eliot, Curtius en Steiner komen aan bod. Tenslotte bespreken we welke theorieën moeilijker met dit werk in verband gebracht kunnen worden.

Na deze vergelijking met literaire theorieën bestuderen we “in de Ban van de Ring” als luisterboek. Eerst geven we een algemeen beeld van de geschiedenis van het luisterboek en de verschillende soorten uitgaven. Daarna bestuderen we welke plaats Jan Meng, verteller van “in de Ban van de Ring”, inneemt binnen de geschiedenis van het luisterboek. Vervolgens schetsen we typische kenmerken van deze uitgave. Deze studie toont aan in welke mate het audioboek een verrijking vormt van de geschreven tekst.

Bij ons onderzoek neemt vergelijkende literatuurstudie, en meerbepaald het interartistiek comparatisme, een belangrijke plaats in. Vergelijkende literatuurstudie of comparatisme wordt door Pratt[2] gedefinieerd als een deel van de literatuurstudie dat op methodische wijze, door het zoeken van analogieën, of van verwantschappen en invloeden, literaire teksten onderling of met andere kunsten, disciplines en geestesuitingen in verband tracht te brengen om ze beter te beschrijven, te begrijpen en te waarderen. Interartistiek comparatisme is een tak binnen deze discipline die zich richt op de band tussen literatuur en andere media. In dit werk kiezen we voor een structureel comparatisme, waarbij het niet uitmaakt of een auteur of verteller zich al dan niet bewust op bepaalde teksten heeft gebaseerd. Bij deze vergelijkende literatuurstudie moeten we een brug slaan tussen een intratextuele en contextuele benadering.

Vanwege de voortdurende interactie tussen schriftelijke en mondelinge literatuur kunnen we literatuurtheorieën op zowel mondelinge als schriftelijke verhalen toepassen. Uit onderzoek staat immers onomstotelijk vast dat schriftelijke en mondelinge literatuur elkaar tot op heden beïnvloedden: enerzijds ontstonden literaire werken uit mondeling overgeleverde verhalen; anderzijds leent literatuur zich tot op heden nog voor een mondelinge vertolking van de tekst. Deze interactie tussen het mondelinge en het schriftelijke, geldt zeker voor “in de Ban van de Ring”, omdat in dit audioboek Tolkien’s gehele verhaal bewaard is gebleven. Daarom zijn de hierboven geciteerde literaire theorieën even toepasbaar op de geschreven tekst als op het audioboek.

Dit onderzoek toont ons of mondelinge literatuur bepaalde dimensies van literaire theorieën meer tot uiting doet komen. Met deze studie gaan we dan ook na in welk opzicht het onderzoek naar auditieve literatuur een steentje kan bijdragen tot de literatuurwetenschap in het algemeen.

 

  1. BRONNENMATERIAAL VOOR “IN DE BAN VAN DE RING” VERGELEKEN MET LITERAIRE THEORIEËN OVER DE WESTERSE CANON

 

Aangezien literatuur voortkomt uit een mondelinge traditie, mogen we de impact hiervan niet onderschatten. In Tolkien’s “in de Ban van de Ring” komt de waardering voor mondelinge literatuur sterk tot uiting. In dit onderdeel gaan we dan ook na in hoe verre Tolkien beïnvloed werd door literaire werken die voortkomen uit een mondelinge traditie. Verder gaan we na of Meng dit bronnenspectrum verrijkt. In een eerste hoofdstuk onderzoeken we hoe “in de Ban van de Ring” gebaseerd is op teksten die aanvankelijk mondeling verhaald werden. Vervolgens bestuderen we hoe dit werk steunt op geschreven teksten die aan de basis liggen van nieuwe mondelinge literatuur. Daarna gaan we na op welke andere bronnen dit verhaal geïnspireerd is. Deze bronnen geven ons een beeld van Meng en Tolkien’s visie op literatuur. Deze visie vergelijken we met literaire theorieën over de canon.

 

1.1. PRIMAIRE MONDELINGE LITERATUUR

 

Primaire mondelinge literatuur bestaat uit teksten die eerst gedurende vele generaties mondeling werden verhaald en vervolgens d.m.v. het schrift bewaard zijn gebleven.

In dit onderdeel geven we eerst een overzicht van de kenmerken van primaire mondelinge literatuur. Deze passen we toe op “in de Ban van de Ring”. Vervolgens bestuderen we op welke mondelinge verhalen Tolkien zich baseerde.

 

§   1.1.1. KENMERKEN VAN PRIMAIRE MONDELINGE LITERATUUR[3]

 

Primaire oraliteit treffen we aan in beschavingen zonder kennis van het schrift. In dergelijke samenlevingen wordt het geheugen gebruikt ter vervanging van het schrift. Aangezien onze geest de aandacht vestigt op menselijke ervaringen, opmerkelijke anekdotes, opvallende kenmerken van personages of gebeurtenissen, komen bijnamen of verhaaltjes vaak voor in primaire, mondelinge literatuur om het memorisatieproces te vergemakkelijken. Ook herhalingen en de levendigheid van de verteller bevorderen het memoriseren. In mondelinge verhalen hebben eerder concrete dan abstracte gebeurtenissen plaats bij humane of antropomorfe wezens. Typisch zijn stereotiepe personages zoals de held die een maatschappelijk ideaal vertegenwoordigt en zijn leefwereld niet in vraag stelt. Ook lyrische liederen bij volkse feesten zijn frequent en roepen een ideaalbeeld van de maatschappij op. Verder symboliseren sterk gepolariseerde opposities de ideale maatschappij. Een ander kenmerk is de verwijzing naar andere mondelinge verhalen.

Ook bij “in de Ban van de Ring” hebben een aantal personages een bijnaam. Voorbeelden hiervan zijn Stapper en Gandalf De Grijze (later De Witte). Verder besteedt Tolkien veel aandacht aan anekdotes, zoals het verhaal over de champignons (1,034,1:44-2:16)[4]. Ook Meng blijft zijn publiek voortdurend boeien dankzij een levendige verteltechniek (2,057,0-3:25). In lange zinnen herhaalt hij soms een paar woorden, zodat het publiek de rode draad niet kwijt raakt (6,035,1:06). Daarnaast gebruikt Meng woordherhaling in korte zinnen (2,058,3:53) om de tekst expressiever te maken. Frequent is ook de toevoeging van woorden als “ja” (1,036,0:06, 1,054,0:07) en “en” (2,058,0:09-0:22, 6,0646,1:13-1:29) tussen verschillende zinsdelen. Ook spreektaal komt vaker voor; zo zal “hij” regelmatig vervangen worden door “ie” (2,059,2:46, 2,090,1:14). Het verhaal bestaat uit concrete gebeurtenissen als oorlogen en reisbeschrijvingen. Verwijzingen naar het dagelijkse leven, zoals de terugkeer van Sam naar huis op het einde van het verhaal, zijn omnipresent. Niet alleen mensen, maar ook bergen zoals de Roodhoornpas en bomen zoals de Enten hebben humane kenmerken. Verder wordt het hele verhaal gekenmerkt door een duidelijk onderscheid tussen goed en kwaad. Ook zang of poëzie is voortdurend aanwezig (1,033,5:36-5:56, 6,028,6:50-7:39). Een ander kenmerk vormt de verwijzing naar andere verhalen buiten “In de Ban van de Ring”: “Shelob was verdwenen en of zij lang in haar nederlaag haar boosaardigheid en ellende koesterend, en zich in trage jaren van duisternis van binnen uit herstelde, haar ogentrossen genezend, totdat zij met een dodelijke honger opnieuw haar afschuwelijke strikken in de uithoeken van de schaduwbergen spande, dat vertelt dit verhaal niet” (4,057,0-0:23). Het gaat hier om een verwijzing naar “De Hobbit”. Door te alluderen op zijn eigen verhalen, creëert Tolkien zijn eigen traditie.

Wat Tolkien’s helden echter complexer maakt, is hun literair intellectueel zelfbewustzijn. Ze vertellen elkaar immers geregeld verhalen en verwijzen op die manier naar andere literatuur. Bilbo en Frodo schrijven zelfs hun eigen verhaal. Ook qua inschattingsvermogen zijn de personages zelfbewust. Zo zal Aragorn zelf oordelen of hij sterk genoeg is om de Palantír te gebruiken. In andere opzichten is hij dan weer een archetypische held: hij heeft onsterfelijke voorouders, want als kind is hij opgevoed door de Elfen; hij bezoekt de hel; hij eist zijn rechtmatige koninkrijk op; hij huwt met een vrouw en brengt vrede en welvaart aan zijn land. Deze samensmelting van complexiteit en stereotiepen uit de mondelinge literatuur, maakt “in de Ban van de Ring” tot een uniek verhaal.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

§   1.1.2. BRONNENOVERZICHT [5]

 

Wat bronnen uit de primaire mondelinge literatuur betreft, baseerde Tolkien zich op de Griekse, Noorse, IJslandse, Angelsaksische en Keltische mythologie. We schetsen deze bronnen in een notendop.

In eerste instantie baseert Tolkien zich op de Noorse mythologie. Tolkien’s oorspronkelijke Midden-Aarde lijkt bvb sterk op het Noorse Midgard. Midgard of het Middenhof was de middelste van drie boven elkaar liggende platte schijven. De hoogste werd Asgard genoemd, de verblijfplaats van de Asen, de oorlogsgoden, maar ook Alfheim, het land van de Elfen van Licht. Deze verblijfplaats vertoont overeenkomsten met de Onsterfelijke Landen. Net als de Onsterfelijke Landen, die alleen met de magische Elfenschepen over de Rechte Weg bereikt konden worden, was de enige verbinding tussen Asgard en Midgard de vlammende regenboogbrug van Bifront. Midgard zelf werd bewoond door mensen, dwergen, reuzen en donkere elfen. Deze wezens – behalve dan de reuzen – huizen ook op Midden-Aarde. Ook deze verblijfplaats werd door een uitgestrekte zee omringd, welke als onoverbrugbaar werd beschouwd. Andere voorbeelden van Tolkien’s Noorse inspiratie vormen het bestaan van grafgeesten, de gelijkenis tussen Odin’s en Sauron’s Ring, het streven naar wijsheid van Gandalf evenals van Odin, de verschillende elfenrassen en het bestaan van vuurgeesten. Verder neemt het getal negen binnen de Noorse mythologie eveneens een belangrijke plaats in. Bij gevolg creëert Tolkien negen Ringgeesten.

Wat Griekse mythologie betreft, zijn verwijzingen naar de antieke godsdienst omnipresent. Zo reist de grijze Hermes eveneens om wijsheid te vinden. Ook Zeus creëert een ring en de Balrog vertoont gelijkenissen met de Griekse God Vulcanus. Daarnaast baseert Tolkien zich op de Griekse waternimfen in zijn beschrijving van Lóthlorien. Dit toevluchtsoord is immers enkel bereikbaar door een rivier over te steken. De voorspelling van Galadriel verwijst eveneens naar de riviernimfen die hun protégés bescherming, voorspellingen, inspiratie, voorzichtigheid en kracht bieden. Daarnaast komt het Griekse topos van de foutief geïnterpreteerde orakelspreuk bij Tolkien aan bod. Éowyn doodt de leider van de Negen Ruiters. Hiermee komt, ironisch genoeg, de voorspelling uit dat hij `niet door de hand van een man gedood zou kunnen worden’, terwijl hij hierdoor eerst als onsterfelijk wordt beschouwd. Verder zijn er overeenkomsten tussen “in de Ban van de Ring” en de mythe over de aanval van de Perzen op Griekenland. Als de Ringgeesten Imladris willen binnengaan, stijgt het water van de rivier plotseling zo hoog dat de demonische geesten en hun paarden worden weggespoeld. Historici vertellen een gelijksoortig verhaal over de Perzische koning Xerxes die als hij Griekenland binnen wil vallen en naar het heiligdom Delphi optrekt door een aantal vloedgolven tot staan wordt gebracht.

Van Keltische origine is dan weer het idee van het behekste Demsterwold. Sommige Keltische bossen waren zo behekst dat niemand er levend uit kwam, want de Kelten leefden al vanaf het begin van hun bestaan in de bossen en tolereerden geen andere volkeren die hen zouden kunnen verraden. Ook Galadriel verwijst naar de oude Keltische bos- en watergeesten die de hoeders waren van diep in het bos verborgen heilige fonteinen, bronnen en grotten. Verder kunnen we de Elfen in verband brengen met onsterfelijke mensen uit Keltische legenden en het advies van Gandalf met de raad van Merlijn.

Verder kunnen we de Orks in verband brengen met duivelse geesten uit andere verhalen: Kouei uit de Chinese mythen, Raksha uit Indische Hindoestaanse mythen of tenga in Japan. Ook verwijst het kannibalisme van de Orks naar mythen uit Haïti en Latijns-Amerika waarin zombies voortkomen uit door tovenaars verorberde mensen.

Het einde van Sauron tenslotte lijkt op de Germaanse legende over Dietrich von Berne en de IJskoningin. Ook zijn de gelijkenissen tussen het verhaal over de Ring en Beowulf treffend. Zowel Frodo als Tolkien eindigen op zee: Beowulf in zijn graf en Frodo in de Grijze Havens. In beide verhalen wordt moord op onschuldigen bestraft. Zo zal zowel Beregond als Ecgþeow verbannen worden. Ook vinden we in beide verhalen de verzoening tussen het christendom en de heidense godsdienst. Verder wordt de duisternis in Beowulf ook geïdentificeerd met het kwade waartegen men zich moet verzetten. Tot slot vallen de gelijkenissen tussen Gollem en Grendel ons op: ze leven in een moerasgebied, zijn misvormd qua uiterlijk en gedrag, leven onnatuurlijk lang en hebben een gespleten persoonlijkheid. Daarnaast vertoont “in de Ban van de Ring” opvallende overeenkomsten met de Gotische Volsunga saga vanwege de gelijkenis tussen Aragorn en Sigurd de Volsung, de held uit deze Teutoonse ringlegende, hoewel Aragorn niet woest is. Beiden zijn ze immers de laatste van hun dynastie, worden ze opgevoed door een ver familielid, laten ze hun zwaard opnieuw smeden, heroveren ze hun koninkrijk en overwinnen ze obstakels alvorens met hun geliefde in het huwelijk te treden.

Tolkien verrijkt al deze mythen door ze samen te smelten en realistischer voor te stellen. Zo worden in vele culturen bomen vereerd en vermenselijkt, maar enkel Tolkien onderscheidt man en vrouw.

 

1.2. SECUNDAIRE MONDELINGE LITERATUUR

 

Secundaire mondelinge literatuur vertolkt geschreven teksten in een mondelinge voorstelling. Geschikte media hiervoor zijn o.a. film, theater en het audioboek. Aangezien geschreven teksten hiervoor als inspiratiebron dienst doen, kunnen we ze beschouwen als bronnen voor secundaire mondelinge literatuur.

In dit onderdeel geven we eerst een overzicht van de kenmerken van secundaire mondelinge literatuur. Deze passen we toe op “in de Ban van de Ring”. Vervolgens bestuderen we op welke geschreven verhalen die ook in andere media vertolkt worden, Tolkien zich baseerde.

 

§   1.2.1. KENMERKEN VAN SECUNDAIRE MONDELINGE LITERATUUR [6]

 

In een typografische maatschappij distantieert de lezer zich meer van het verhaal. De complexiteit verhoogt doordat de plot niet meer gememoriseerd dient te worden. Syntaxis stijgt uit boven parataxis. Correct taalgebruik is vereist. Verder worden abstractere ideeën geformuleerd. Originaliteit primeert en het gemeenschapsideaal neemt af, terwijl het individueel bewustzijn groeit. Personages zijn vaak introspectief en atypisch; een specifiek beeld van tijd en ruimte wordt gecreëerd. Ook visuele kenmerken maken vaak deel uit van geschreven literatuur.

Tolkien werd niet in een mondelinge cultuur geboren, dus moest hij wel schrijven om de bevolking binnen zijn eigen cultuur aan te spreken. Bij gevolg vertonen zich bij hem veel kenmerken uit secundaire mondelinge literatuur. De syntaxis stijgt uit boven parataxis (2,090,2,24-2:32, 4,014,0-1:54) en het taalgebruik blijft in het hele werk correct. Op thematisch vlak bestaat het abstracte conflict tussen hoop en wanhoop en tussen goed en kwaad. Ook thema’s als geloof, vertrouwen, vriendschap, eenzaamheid, liefde en genade komen aan bod. Tolkien’s complexe verbeelding in tijd en ruimte komt tot uiting in de gedetailleerde beschrijvingen van gebieden, personages en veldslagen van Midden-Aarde (bvb de beschrijving van de slag bij Isengard (3,064,00-4:10), van het gebied Rohan (3,006,00-00:26,2:14-3:16) en van de ruiters van Rohan (3,009,1:37-3:06). Personages als Gollem, Frodo en Aragorn vertonen hoogst individuele karakteristieken. Zo symboliseert Frodo de strijd tussen goed en kwaad bij elk individu. Na de maatschappij te redden kan Frodo zich er echter niet opnieuw in integreren, wat symbool staat voor het groeiende individuele bewustzijn. Ook Aragorn verschilt van de doorsnee held door zijn oprechtheid, genezende functie, rechtvaardigheid, wellevendheid en de wederzijdse liefde tussen hem en Arwen. Arwen offert hem haar onsterfelijkheid immers uit liefde. Gollem’s rol in het verhaal symboliseert dan weer het belang van genade. Complexe personages als Denethor die ons eigen gevecht tegen wanhoop weerspiegelen, komen vanwege hun diepgaand karakter enkel voor in geschreven literatuur. Ook vertoont elke bevolkingsgroep kenmerken van een bepaalde Engelse klasse. Zo lijken de Hobbits op Engelse landbouwers wier omgeving na de industrialisatie grondig verandert. De terugkeer naar de Gouw die nooit meer wordt als vroeger, symboliseert dan ook het voor goed veranderde Engeland. Verder legt Tolkien complexe narratieve technieken aan de dag, zoals de beschrijving van voorwerpen, veldslagen en personages door de ogen van de Hobbits (3,067,7:00-8:23). De meeste kenmerken van geschreven literatuur blijven dus bewaard in deze audio-uitgave. Enkel visuele illustraties treffen we niet aan in dit luisterboek. Zo gaan Tolkien’s landkaarten verloren. Deze zijn echter niet essentieel, omdat ze niet begrepen kunnen worden zonder verbale verklaring en daarom volledig beschreven worden in het verhaal.

 

§   1.2.2. BRONNENOVERZICHT [7]

 

Tolkien baseert zich zowel op klassieke, als op middeleeuwse en moderne auteurs. In eerste instantie baseert Tolkien zich op Griekse en Romeinse literatuur zoals Vergilius’ Aeneïs. Zowel Tolkien als Vergilius schrijven immers een nationaal eerbetoon aan hun land vanwege een gebrek aan nationale legenden. Bij gevolg schenken beide auteurs veel aandacht aan de beschrijving van het landschap. De helden vertonen eveneens gelijkenissen. Zo moet Aeneas net als Frodo en Aragorn dierbare personen verlaten of opofferen. Voor deze drie helden impliceert piëteit wegcijfering van de eigen persoon, maar geen gevoelloosheid. Het besef dat Italië en Midden-Aarde gered moeten worden met mensenlevens, laat de helden alles in het werk stellen om toch hun vrienden te redden. Redding betekent echter voor alle helden dat ze nooit meer naar huis kunnen terugkeren, want Aeneas vestigt zich na een lange reis in Lavinium, Frodo in de Onsterfelijke Landen en Aragorn in Minas Tirith. Een andere gelijkenis tussen Aragorn en Aeneas is hun confrontatie met de dood: zoals Aeneas een bezoek brengt aan de Onderwereld, zal ook Aragorn de Paden der Doden moeten doorkruisen. Een gelijkenis tussen Frodo en Aeneas is dan weer het gebruik van een gids, want terwijl Aeneas in de duisternis door de Sibille geleid wordt, gidst Gollem Frodo. “In de Ban van de Ring” vertoont niet alleen gelijkenissen met de epiek; het bevat ook satirische elementen. Zo was het verhaal van de Enten bedoeld als een satire op de hoogleraren van Oxford en in het bijzonder de filologen. Niet voor niets zijn de Enten boomvormig zoals taalkundige stambomen. Daarnaast kunnen de Enten, net als de academici van Oxford, urenlang over een probleem discussiëren, en ze komen maar langzaam in actie. De gesprekken voltrekken zich tergend langzaam, omdat iedere benoeming van een object de hele geschiedenis van het object moet bevatten – van `blad tot wortel’, zoals de Enten zeggen. Meng maakt de parodie compleet door de Ent Boombaard in elke zin een aantal keer te laten kuchen (3,024,4:23-5:38). Hierdoor worden filologen niet alleen met eindeloze discussies, maar ook met een tic in het mondelinge taalgebruik geassocieerd. Naast satirische elementen heeft het werk ook verband met de tragedie. Zo plegen zowel de vader van Theseus als van Boromir zelfmoord uit verdriet vanwege het verlies van hun zoon en interpreteren beide vaders de voortekens foutief.

In tweede instantie baseert hij zich op middeleeuwse literatuur. Zo komt in het Germaanse Nibelungenlied eveneens een ring voor die opvallende gelijkenissen vertoont met De Ene Ring. Ook het reinigende vuur en een gebroken wapen bewaard voor de latere erfgenaam komen hierin voor. Verder vinden we gelijkenissen met de Finse Kalevala. Hierin is de belangrijkste figuur Väinämöinen, een zanger, tovenaar en bard, gelijkend op Gandalf. Ook dit verhaal is een queeste waarin de held, Kullervo, sterft, terwijl ook Frodo naar de Onsterfelijke Landen vertrekt, waardoor zijn leven op Midden-Aarde tot een einde komt.

In de derde plaats baseert Tolkien zich op heel wat topoi uit de moderne literatuur. De gespleten persoonlijkheid van Gollem verwijst naar Dr. Jekyll and Mr. Hyde van Robert Louis Stevenson. Verder beschikt La Belle Dame sans Merci van John Keats over verleidingskracht die vergelijkbaar is met de verleiding om de Ring te gebruiken. Daarnaast voorspellen zowel de Spiegel van Galadriel als die van Sneeuwwitje de toekomst.

 

1.3. ANDERE BRONNEN VOOR “IN DE BAN VAN DE RING”

 

Tolkien zei ooit: “I am a philologist and all my work is philological”[8]. Deze filologische rijkdom blijkt niet alleen uit Tolkien’s inspiratie op primaire en secundaire mondelinge literatuur. In ons bronnenonderzoek ontdekten we ook dat “in de Ban van de Ring” eveneens gebaseerd is op Boëthius, het christendom, talen uit het verleden en geschiedkundige feiten. Hieronder bestuderen we hoe elk van deze bronnen in dit verhaal tot uiting komt.

 

§   1.3.1. FILOSOFIE VAN BOËTHIUS [9]

 

Boëthius’ consolatio beïnvloedde Tolkien sterk bij het schrijven van “in de Ban van de Ring”.

Volgens Boëthius beïnvloeden drie hogere machten de toekomst van de samenleving en het individu: Providentia, Fatum en Fortuna. Providentia is de goddelijke Voorzienigheid die de gehele toekomst bepaalt. Deze kracht is onkenbaar en niets kan zich ertegen verzetten. Fatum, daarentegen, is de Lotsbestemming van elk individu. Het individu kent zijn Lotsbestemming, maar kan zich ertegen keren door zijn taak niet op zich te nemen. De goddelijke Voorzienigheid kent echter reeds vanaf het begin welke keuze elk individu zal maken en kan door die keuze niet gedwarsboomd worden. Fortuna stelt Boëthius gelijk aan de Fortuin. Het is een toevallige gebeurtenis die, hoe zinloos ze aanvankelijk ook lijkt, voor- of tegenspoed in de toekomst veroorzaakt. De keuzes van het individu bepalen of de Fortuin hem al dan niet gunstig gezind is. Bij gevolg wordt – ondanks de vrije keuze van het individu – de toekomst toch bepaald door hogere machten.

Tolkien illustreert Boëthius’ gedachtegang aan de hand van enkele voorbeelden. Zo voorziet Providentia de komst van Tom Bombadil om Pepijn te redden: “”Hebt u me horen roepen meester of was het louter toeval dat u op dat ogenblik bij ons bracht?” Tom bewoog zich als iemand die uit een prettige droom wordt opgeschrikt. “Wat,” vroeg hij, “of ik je hoorde roepen? Nee, ik hoorde het niet. Ik was druk aan het zingen. Toeval bracht mij daar als je het zo wilt noemen. Het was mijn opzet niet, hoewel ik je verwachtte. Wij wisten van jullie af, hoorden dat jullie zwierven. We vermoedden dat eerlang je langs de stroom zou komen. Alle paden gaan daarheen en gaan naar de wilgenwinden. Oude grijze Wilgeman is een machtig zanger en kleine lieden ontkomen moeilijk aan zijn paden, maar Tom had daar iets te doen dat hij niet wilde hinderen.” (1,048,3:50-)”. Een voorbeeld van Fatum is Frodo’s Lotsbestemming om de Ring te dragen en naar de Doemspleten te brengen. Zo deelt Gandalf hem mede: “Ik kan me niet duidelijker uitdrukken dan door te zeggen dat Bilbo was voorbestemd om de Ring te vinden – en niet door de maker ervan, in welk geval jij ook was voorbestemd om hem te bezitten” (1,018,2:14-2:30). Frodo heeft wel de keuze deze taak eventueel te weigeren: “en nu […] is de beslissing aan jou.” (1,021,4:03-4:11). Ook Galadriel toont aan dat het individu de vrije keuze heeft zijn Lotsbestemming al dan niet te aanvaarden: “Bedenk dat de Spiegel vele dingen laat zien en dat niet alle al zijn gebeurd. Sommige gebeuren nooit, tenzij degenen die de visioenen zien, van hun pad afwijken om ze te verhinderen. De Spiegel is gevaarlijk als een leidraad voor daden. (2,072,4:42-5:00). Ook de Fortuin komt bij Frodo aan bod. Fortuna is Frodo gunstig gezind omwille van zijn keuze de Ring te vernietigen. Aangezien Frodo hiervoor al zijn kwaliteiten aanwendt, overleeft hij volgens Gandalf de aanval van de Zwarte Ruiters dankzij de hulp van de Fortuin: “De Fortuin of het Noodlot heeft je geholpen, om van moed maar te zwijgen, want je hart werd niet aangetast en alleen je schouder werd doorboord, maar het was op het kantje af.” (2,2,1:25-1:47). Naast Frodo is ook Gollem een personage dat de interactie tussen Providentia, Fatum en Fortuna illustreert. Aangezien hij zijn Lotsbestemming afstand te doen van de Ring niet aanvaardt, zorgt Fortuna ervoor dat hij Frodo steeds vindt om tot slot met Ring en al in de Doemspleten te belanden. Providentia voorzag deze rol van Gollem bij het vernietigen van de Ring. Gollem’s roverij leidt tot zijn eigen ondergang, terwijl de rechtmatige missie van de Hobbits hun succes garandeert. Hiermee illustreert Tolkien net zoals Boëthius dat niets zich kan verzetten tegen de goddelijke Voorzienigheid, maar dat het individu door zijn Lotsbestemming te aanvaarden toch in zijn queeste zal slagen dankzij Fortuna.

Daarenboven imiteert Tolkien boëthius’ Consolatio ook op stilistisch vlak, want ook in Boëthius’ werk wisselen proza en poëzie elkaar af. Het verschil bij Tolkien en Boëthius is dat deze Providentia bij Tolkien niet met God wordt geïdentificeerd, terwijl Boëthius Providentia wel in verband brengt met Gods wil.

 

§   1.3.2. CHRISTENDOM [10]

 

Bijzonder bij “in de Ban van de Ring” is de voortdurende aanwezigheid van christelijke waarden, topoi en plaatsbeschrijvingen.

Wat waarden betreft, is de spanning tussen weten en geloven, zekerheid en vertrouwen, zowel bij Tolkien als in de Bijbel alomtegenwoordig. Genade vormt zowel binnen het christendom als bij “in de Ban van de Ring” een belangrijke waarde. In het Nieuwe Testament wordt vergevingsgezindheid hoog in het vaandel gedragen. Ook Frodo treedt steeds genadig op tegenover Gollem. Deze genade zal uiteindelijk leiden tot de vernietiging van de Ring en het slagen van Frodo’s queeste. Zijn genade wordt beloond met de toelating om naar de Onsterfelijke Landen te varen.

Naast christelijke waarden bevatten “in de Ban van de Ring” en de Bijbel overeenkomstige verhalen. Zo lijken de Elfen op het Uitverkoren Volk dat grote ontberingen lijdt op weg naar het Beloofde Land. Net als de Joden die van de ene streek naar de andere moeten migreren, zullen ook zij hun land moeten verlaten om via de Grijze Havens de Onsterfelijke Landen te bereiken. Ook het verhaal van Smeagol die zijn broer Deagol ombrengt, is gebaseerd op het verhaal van Cain en Abel.

Tenslotte lijkt de plaats Minas Tirith (met zeven verdiepingen, zeven muren en zeven poorten) op het Bijbelse met zeven muren en poorten omringde Paradijs van Eden.

 

§   1.3.3. TALEN UIT HET VERLEDEN [11]

 

In de naamgeving van personages en gebieden baseert Tolkien zich op bestaande oude talen. We beperken ons hier slechts tot enkele voorbeelden om Tolkien’s etymologische rijkdom te illustreren. De meeste eigennamen komen voort uit het Oud-Engels. Zo is Shelob afgeleid van het Oud-Engelse “spinnenkop”, Balrog van “verwekker van het kwaad”, Saruman van “man van pijn”, Orthanc van “vindingrijkheid of scherpzinnigheid”, Deagol van “verbergen” en Smeagol van “staren”. De etymologie van het woord “Nazgul” gaat terug op het Gotisch en verwijst naar “lijketende geesten”. Gandalf is afgeleid van het Oud-Noorse begrip voor “astraal reizen, elfmagiër of witte staf”. Gimli, wat “glinsterend” betekent, was het herwonnen paradijs van het Noorse volk. Van Latijnse origine is bvb het woord Ork dat verwijst naar Orcus, de god van de Onderwereld. Het Sindarijns, de meest gesproken elfentaal, baseert Tolkien op het Welsh en andere oude Germaanse talen. Woorden als Osgiliath, “Citadel van de Sterren”, zijn afkomstig uit deze kunsttaal. Het Quenya, de Hoog-Elfse taal, vertoont dan weer gelijkenissen met het Fins. Namen als Galadriel of “Elfenkoningin” komen hieruit voort. Deze voorbeelden tonen ons aan dat Tolkien’s naamgeving van gebieden en personages uit vele talen stamt.

Om deze etymologische rijkdom te behouden, blijven eigennamen meestal in hun oorspronkelijke vorm bewaard in de vertaling. Uitzonderingen hierop vormen o.a. Goudbezie i.p.v. Goldberry, Doemberg i.p.v. Mount Doom en de Onsterfelijke Landen i.p.v. The Undying Lands. Aangezien deze namen op het moderne Engels gebaseerd zijn, worden ze met hun Nederlandse equivalent vertaald. Tolkien’s etymologische rijkdom gaat hierdoor niet verloren.

In zijn appendix schrijft Tolkien een bepaalde uitspraak van elke letter voor. We citeren hieruit één voorbeeld: “G = has only the sound of g in give, get: gil ‘star’, in Gildor, Gilraen, Osgiliath, begins as in English gild. […] Th represents the voiceless th of English in thin cloth.[12]” Meng steunt echter niet op deze appendix (5,008,3:29), hoewel de band met het Sindarijns, gebaseerd op het Fins, hierdoor iets meer vervaagt. Volgens Dirk Geeraerts vormen zulke klankveranderingen echter geen uitzondering op de normale taalkundige regels voor ontleningen: “Leenwoorden worden meestal nooit volledig in hun oorspronkelijke vorm behouden: vormelijke aanpassingen zijn gebruikelijk. Die vormelijke aanpassingen kunnen van fonetische aard zijn, zoals wanneer pardon met een niet-nasale klinker en met een n wordt uitge­sproken.[13]” Hieruit kunnen we opmaken dat Tolkien’s appendix enkel op de Engelse versie toegepast dient te worden, omdat voor ontleende woorden de fonologische regels uit het Engels niet gelden. Bij gevolg doet Meng Tolkien’s werk geen geweld aan met deze typisch Nederlandse uitspraak van eigennamen, omdat hij de normale taalkundige regels toepast.

 

§   1.3.4. HISTORISCHE BRONNEN [14]

 

“In de Ban van de Ring” is gebaseerd op historische figuren, hedendaagse personages en de muzikale traditie uit de Middeleeuwen. Hieronder geven we een kort overzicht van dit alles.

In de eerste plaats verwijzen vele personages naar historische figuren en volkeren uit de Middeleeuwen. Zo lijken de Rohirrim, meesters van paarden, op het Gotische paardenvolk. Ook zijn de gelijkenissen tussen Aragorn en Karel De Grote treffend. Beide vorsten herenigen gescheiden landen, want Karel De Grote verenigt het verdeelde Europa, wat vergelijkbaar is met de hereniging van Gondor en Arnor. Karel De Grote genas met het kruid melkdistel, Aragorn met Athelas. Zowel Aragorn als Karel De grote beschikten over een leraar, respectievelijk Alcuin en Gandalf. Alcuin’s stelling “beschouw uzelf niet als heer van de wereld, maar als beheerder” wordt ook door Gandalf overgenomen wanneer hij tegen Denethor zegt: “Ik bezit geen heerschappij over enig koninkrijk, Gondor noch een ander, maar alle dingen die waarde hebben, zijn in gevaar, zoals de wereld er nu voor staat, en dat is mijn zorg.” (5,006,3:37-3:49). Hiermee toont Gandalf dat goed beheer van Midden-Aarde primeert boven persoonlijke heerschappij erover.

Een andere historische gelijkenis met de Middeleeuwse geschiedenis vormen de liederen uit dit luisterboek. Qua muzikale kenmerken zijn de overeenkomsten met middeleeuwse gezangen opvallend. Zo hebben middeleeuwse liederen een beperkte tessituur (6,028,6:50-7:39). Net zoals bij Meng wordt de tekst in middeleeuwse liederen ook deels gereciteerd (1,029,0:21-1:09, 1,046,1:26-2:13, 3,081,2:55-3:08). Het ritme wordt niet bepaald door maat, maar past zich aan de tekst aan (2,071,0:37-1:43). Een uitzondering hierop vormen wandelliedjes (1,028,2:40-4:07). Vaak horen we een zwevend ritme net als bij het Gregoriaans (2,008,0:11-5:35). Door kenmerken van middeleeuwse muziek op “in de Ban van de Ring” toe te passen geeft Meng zijn werk een historisch karakter.

In derde instantie worden verschillende soorten mensen uit de hedendaagse samenleving weergegeven. Zo staat Gollem vanwege zijn verslaving aan de Ring symbool voor een drugsverslaafde. De naam “Gollem” op zich vormt een nabootsing van de vieze keelklanken die een drugsverslaafde uitstoot. Ook de rauwheid van gollem’s stem kan met een verslaafde geassocieerd worden (4,006,4:20-4:48). Verder vertonen de Enten opvallende gelijkenissen met de filologen (zie boven). Daarnaast geven de Hobbits ons een beeld van de Engelse bevolking op het preïndustriële Engelse platteland. Net als de Hobbits zich zorgen maken over het behoud van hun Gouw, maakt ook Tolkien zich grote zorgen over de verstedelijking van zijn land. Uiteindelijk blijkt zowel voor de Hobbits als voor de plattelandsbevolking de terugkeer naar vroeger onmogelijk te zijn. Daarnaast zijn beide volkeren verscheurd door de tragische oorlogsgebeurtenissen.

Opvallend is Tolkien’s aandacht voor de rol van de kleine man of Hobbit in het verloop van de geschiedenis. Van tijd tot tijd verrichten de Hobbits immers heroïsche daden die het tij doen keren. Een voorbeeld hiervan is Sam Gewissies die de reuzenspin een dodelijke verwonding toebrengt. Ook Saurons Ene Ring en de vernietiging ervan blijken een heel dubbelzinnig symbool voor verandering te zijn. Enerzijds staat het voor een donker verleden, dat mag en moet opgeofferd worden om Midden-Aarde binnen te leiden in de bloei en grootsheid van de Vierde Era. Maar anderzijds staat het ook voor het verlies van een `mooi’ verleden, dat met het verdwijnen van de Ring niet meer zal terugkomen. Die opoffering vergt veel van het `kleine’ individu in dit grote proces historische van verandering.

 

1.4. “IN DE BAN VAN DE RING” VERGELEKEN MET THEORIEËN OVER DE LITERAIRE CANON

 

Reeds in zijn studententijd blonk Tolkien uit in de vergelijkende filologie. Ook Meng baseert zich op supplementaire bronnen. Bij gevolg ontdekten we een grote verscheidenheid aan bronnenmateriaal. Deze bronnenstudie geeft ons een beeld van de visie op literatuur die in dit werk verankerd is. Deze visie toetsen we aan theorieën over de literaire canon.

 

§   1.4.1. AUERBACH [15]

 

Volgens Auerbach is realisme in stijl het einddoel van wat hij de perfecte ontwikkeling van literatuur noemt. Deze realistische stijl typeert de westerse literatuur. Dit soort literatuur wordt gekenmerkt door vermenging van stijlen, mimesis, de weergave van de tijdgeest, de vertegenwoordiging van het christendom, complexe personages, beslissende levensfases en de interactie tussen figura en fulfilment. Deze criteria zijn van toepassing op “in de Ban van de Ring”.

De stilistische rijkdom van “in de Ban van de Ring” komt tot uiting door de vermenging van kenmerken uit de primaire en secundaire mondelinge literatuur. In tegenstelling tot de meeste audioboeken treffen we hier zowel verheven (6,035,034-0:54) als alledaags (1,022,3:20-3:38) taalgebruik aan. Ook epische, satirische, mythische, tragische en sprookjesachtige elementen staan in scherp contrast. Zelden vinden we in een luisterboek de aanwezigheid van zo veel genres en stijlregisters.

Een volgend belangrijk criterium is mimesis. Hiermee bedoelt Auerbach de overname van ideeën voor de creatie van een nieuwe literaire werkelijkheid. Door de overname van alle hierboven geschetste elementen uit andere literaturen en wetenschappen belichaamt “in de Ban van de Ring” het begrip mimesis in alle mogelijke dimensies.

Verder geeft dit verhaal Tolkien’s tijdgeest weer, omdat het de heersende trant van handelen en denken in het ontredderde Engeland weerspiegelt (1.3.4). In deze mythe worden immers verschillende maatschappelijke thema’s vertolkt, zoals de wil om zich tegen geweld te verzetten, de strijd tussen goed en kwaad, rechtmatige aanspraak op macht, streven naar rechtvaardigheid, inwendige conflicten, verlangen naar het wonder van heropbouw, en het streven naar culturele samenhang in de chaos. Zowel Tolkien als Auerbach betreurt deze chaos en beiden verheerlijken het verleden.

Vervolgens vertonen een aantal personages, zoals Frodo, Aragorn en Gollem, hoogst individuele kenmerken. Ondanks deze complexiteit moet voor Auerbach eenheid eerder dan verwarring en veelvuldigheid het hoofddoel van literatuur zijn.

Daarom stelt Auerbach literatuur op prijs die zich beperkt tot de beslissende levensfases van elk personage. Aangezien “in de Ban van de Ring” enkel levensfases van personages die het verdere verloop van de geschiedenis bepalen, tot in detail beschrijft, vertegenwoordigt ook Tolkien deze ideologie.

Voorts waardeert Auerbach literatuur gebaseerd op christelijke aspecten. Deze zijn bij Tolkien omnipresent (1.3.1, 1.3.2).

Tenslotte is ook het concept van figura en fulfilment aanwezig bij “in de Ban van de Ring”. Als we “figura” beschouwen als opbouw en “fulfilment” als voltooiing, kunnen we stellen dat Frodo’s uittocht naar de Onsterfelijke landen de voltooiing is van zijn leven op Midden-Aarde. Mocht hij een ander soort leven geleid hebben, zou hij nooit onsterfelijk worden. Ook de hereniging van Gondor en Arnor kunnen we beschouwen als de voltooiing van Aragorn’s queeste of figura.

Uit dit alles kunnen we concluderen dat ook in fantasieliteratuur een realistische stijl vervat zit. Aangezien fantasieverhalen nog niet in trek waren in Auerbach’s tijd, wijdt Auerbach hieraan geen hoofdstuk, maar misschien zou hij in onze huidige samenleving fantasie wel als vervulling of “fulfilment” van het realisme hebben beschouwd.

 

§   1.4.2. GEDEELTELIJKE OVEREENKOMSTEN MET ANDERE THEORETICI EN DISCIPLINES

 

§   1.4.2.1. CURTIUS, ELIOT EN STEINER [16]

 

In dit onderdeel bestuderen we welke aspecten uit theorieën van Curtius, Eliot en Steiner in “in de Ban van de Ring” aan bod komen.

Curtius toont aan hoe historische topoi tot op heden in literatuur verankerd zijn. Vooral de invloed van de Latijnse literatuur primeert en is voor hem het vertrekpunt van de literaire canon. Ook “in de Ban van de Ring” bevat een breed spectrum aan topoi waarvan enkele uit de Latijnse literatuur voortkomen. Topoi die steeds opnieuw voorkomen in de westerse literatuur creëren zowel voor Curtius als bij “in de Ban van de Ring” een literaire eenheid. Curtius focust zich op Latijnse topoi die Europa tot eenheid maken, terwijl “in de Ban van de Ring” op een veel breder bronnenspectrum geïnspireerd is en de nationale legende van Engeland verhaalt. Hierdoor vertegenwoordigt “in de Ban van de Ring” Curtius’ opvattingen niet volledig.

Steiner wijst op de overname van tekstuele grammatica uit een Joodse en Hellenistische literaire traditie. Uit ons onderzoek bleek hoe ook “in de Ban van de Ring” op literaire bronnen uit de Griekse tragedie en godsdienst, en op de Joods-christelijke traditie gebaseerd is. Verder wijst Steiner op de chaos van het huidige Europa waarin nieuwe media een grote impact hebben en waar een verscheidenheid aan subculturen een eenheidsprincipe binnen de literatuur ondermijnt. Terwijl Steiner deze versnippering van onze postculturele samenleving tracht tegen te gaan door de canon strak te omlijnen, zal dit luisterboek daarentegen proberen al deze verschillende literaturen met elkaar in verband te brengen en te linken aan de geschiedenis, de filosofie, de filologie en het christendom in de vorm van een auditieve vertolking.

In “in de Ban van de Ring” komt Eliot’s visie in grote mate tot uiting. Beiden betreuren dat in de huidige informatiemaatschappij te veel als wijs wordt beschouwd. T.S. Eliot bestudeert Vergilius, omdat die Europa na de morele desintegratie tot bezinning zou kunnen brengen rond begrippen als macht, moraal en orde. Ook “in de Ban van de Ring” zet de lezer aan tot dit soort bezinning. In tweede instantie pleit Eliot voor de verzoening van het tijdelijke en het tijdloze in een literair werk. Aangezien literaire rijpheid volgens hem gekenmerkt wordt door de kennis van vroegere auteurs en de geschiedenis, moeten heden en verleden met elkaar interageren binnen de literatuur. Doordat een auteur gedurende heel de geschiedenis al beoordeeld wordt volgens normen uit het verleden, dienen stilistische kenmerken uit vroegere periodes overgenomen te worden. Deze overname van elementen uit andere periodes gaat volgens Eliot gepaard met het verlies van persoonlijke kenmerken vanwege de uitdrukking van emoties in een kunstvorm gecreëerd uit andere gedichten. Door deze depersonalisatie benadert literatuur de wetenschap. Toch mag de schrijver zich niet beperken tot overname, maar moet hij er ook bewust van zijn dat kunst steeds verandert door literaire tradities met elkaar te vermengen en de creatie van een nieuw wereldbeeld. Deze verzoening tussen literaire kenmerken uit verschillende periodes met andere disciplines treffen we ook bij “in de Ban van de Ring” aan. Een derde concept uit Eliot dat op “in de ban van de Ring” van toepassing is, vormt het begrip “klassieker”. Een klassieker is een werk dat het hoogtepunt van een bepaald tijdperk vormt en de natie of de hele literatuur blijvend beïnvloedt. Een universele klassieker beïnvloedt onze gehele literaire traditie. Deze dient onderscheiden te worden van literatuur die enkel een bepaalde groep van de samenleving inspireert. Ook “in de Ban van de Ring” kan als klassieker beschouwd worden vanwege de invloed op fantasieliteratuur. Om die reden kunnen we “in de Ban van de Ring” als universele klassieker definiëren. Verder meent Eliot dat we eerst van poëzie moeten genieten om vervolgens de tekst te begrijpen. Door eerst van dit werk te genieten zal de lezer tot slot een poging ondernemen dit werk in zijn geheel te begrijpen. De vermenging van elementen uit verschillende genres in dit luisterboek vergemakkelijkt dit interpretatieproces voor elke lezer. Om al die redenen kunnen we stellen dat Tolkien Eliot’s theorie actief toepast. Ook stelt Eliot dat eerlijke kritiek en appreciatie gericht is op de poëzie en niet op de dichter. Hierboven hebben we dan ook “in de Ban van de Ring” als werk bestudeerd zonder hierbij rekening te houden met persoonlijke opvattingen over Meng of Tolkien. Toch zijn er ook verschilpunten van “in de Ban van de Ring” met Eliot’s visie. T.S. Eliot meent immers dat wat Vergilius deed door niemand geëvenaard werd in de huidige samenleving, terwijl Tolkien met “in de Ban van de Ring” een klassieker als de Aeneïs wil creëren. Evenals Vergilius’ Aeneïs gaat het hier ook om de creatie van een nationale geschiedenis en een poging om de culturele versplintering tegen te gaan.

 

1.4.2.2. HET ORIËNTALISME [17]

 

Volgens het oriëntalisme van Edward Saïd kan geen enkele identiteit op zichzelf zonder tegenstellingen met andere entiteiten bestaan, ondanks de invloed die de verschillende entiteiten op elkaar uitoefenen. Zo wordt ook elke literatuursoort gedefinieerd ten opzichte van een ander soort literatuur. Vanwege het ideologische en nationalistische karakter van teksten is literatuur streekgebonden en kan ze in geografisch kader bestudeerd worden. De term “westerse literatuur” kan bij gevolg gedefinieerd worden als contrasterend met de oosterse. Deze tegenstelling tussen west en oost verleent het westen culturele hegemonie, want bij het construeren van een beeld van de Ander, in dit geval de Oriënt, wordt voorbij gegaan aan de grote diversiteit aan talen, culturen, levensbeschouwelijke opvattingen etc. van dat gebied. Vanwege dit superioriteitsgevoel binnen de eigen cultuur zijn racistische vooroordelen over de Ander, in dit geval het oosten, omnipresent in westerse literatuur.

Op basis van deze oriëntalistische theorie zouden we “in de Ban van de Ring” in nationalistisch kader kunnen bestuderen. We zouden het verhaal kunnen beschouwen als “De Engelse Staatsmythologie” en deze in contrast stellen met andere mythologische verhalen. Tolkien wilde immers een nationale mythologie voor het door de oorlog bedreigde Engeland schrijven en hierin de oude Engelse literatuur verweven om het nationale bewustzijn te versterken. Verder komen racistische vooroordelen over de Ander in dit werk aan bod bij de Elfen en de Dwergen. In die zin kan “in de Ban van de Ring” dan ook als typisch westers beschouwd worden.

Voor Tolkien hoeft een sterk nationaal bewustzijn echter niet het misprijzen van de Ander te betekenen. Hoewel Tolkien zijn werk als staatsmythologie voor Engeland geschreven heeft, baseert hij zich niet alleen op Engelse literatuur. Dankzij deze veelzijdigheid aan bronnen stijgt hij uit boven het nationale niveau. Nationale trots en openheid voor de Ander gaan dus hand in hand. In zekere zin vertoont Tolkien door deze openheid gelijkenissen met Moretti. Moretti stelt in zijn theorie over wereldliteratuur immers ook dat literatuur een nationaal perspectief moet overstijgen, omdat de verschillende naties elkaar literair beïnvloeden en het tijdperk van de wereldliteratuur door deze interactie aangebroken is. Multiculturaliteit wordt aangemoedigd en racisme wordt aan de kaak gesteld. Zo staat de verzoening en later de hechte vriendschap tussen de Dwerg Gimli en de Elf Legolas model voor verdraagzaamheid tegenover andere bevolkingsgroepen. Ook de oprichting van het Reisgenootschap in het algemeen symboliseert de nood aan vriendschap en eendracht met de Ander. Deze verzoening van de eigen cultuur met de Ander in al zijn diversiteit maakt Tolkien tot een atypische figuur binnen de westerse literatuur.


1.4.3. ONVERZOENBARE THEORIEËN MET “IN DE BAN VAN DE RING”

§   1.4.3.1. BLOOM [18]

 

Bloom en Tolkien zijn onverzoenbaar. Bloom verheerlijkt Shakespeare, terwijl Tolkien Shakespeare verafschuwt vanwege zijn simplistische beschrijving van de mythe over de komst van het Great Birnam Wood. Voor Bloom is de literaire canon heel sterk omlijnd, terwijl voor Tolkien ook primaire mondelinge en perifere literatuur hierin een belangrijke plaats inneemt. Bloom dissocieert literatuur en moraal, terwijl Tolkien de lezer morele waarde wil meegeven. Vervolgens vormt literatuur voor Bloom een solitaire bezigheid, terwijl het luisterboek zich leent voor de lectuur in groep. Verder bekritiseert Bloom fantasieverhalen, terwijl “in de Ban van de ring” een toonbeeld is voor dit genre. Tenslotte pleit Bloom voor literatuur zonder verwijzingen naar één of ander geloof, terwijl Tolkien in zijn werk christelijke waarden incarneert.

Toch vertonen ze ook enkele gelijkenissen. Beiden tonen ze dat literatuur beïnvloed wordt door andere literaire werken, maar dat literatuur binnen deze traditie toch enige originaliteit en verbeeldingrijkheid ten toon wil spreiden. Vervolgens toont Bloom hoe metaforen vanuit een andere metafoor vertrekken. Ook Tolkien neemt metaforen uit andere literatuur over. Zo associeert hij o.a. zwart met het kwade en wit met het goede.

 

§   1.4.3.2. HET FEMINISTISCHE CRITICISME [19]

 

Een tiental jaar na het verschijnen van Tolkien’s “in de Ban van de Ring” raakte het feministische criticisme in opmars. Feministische critici vinden het bedroevend dat vrouwelijke auteurs in de vergetelheid raken. Ze proberen deze schrijfsters dan ook te herontdekken. Daarnaast verachten zij het stereotiepe en onderdanige of mannelijke en heldhaftige karakter van vrouwelijke personages, omdat dit simplisme van weinig individualisme of vrouwelijkheid getuigt. Tot slot betreuren feministen dat vrouwen enkel in verhouding tot de man aan bod komen in westerse literatuur uit de canon. Tolkien zou zich met deze nieuwe kijk op literatuur nooit kunnen verzoenen. Zijn personages en inspiratiebronnen zijn immers mannelijk. Ook zijn eigen leefwereld bestond hoofdzakelijk uit mannen. Aan de vrouw heeft hij in zijn werk bij gevolg weinig aandacht besteed. Vrouwen worden voorgesteld zonder psychologische diepgang en komen enkel aan bod in relatie tot mannelijke helden.

Toch zijn twee vrouwen in dit opzicht atypisch, omdat ze zowel heldhaftigheid als onderdanigheid aan de dag leggen. In de eerste plaats is Éowyn een opvallend vrouwelijk personage. Uit drang een heldendaad te verrichten en om Aragorn – op wie ze aanvankelijk verliefd is – te volgen, voegt ze zich tegen haar vaders wil bij de ruiters van Rohan. Vermomd als mannelijke krijger stijgt ze te paard met de bedoeling zich in de strijd te werpen. In een gevecht doodt ze samen met Éomer de leider van de Ringgeesten. Zo draagt ook zij haar steentje bij tot de gunstige afloop van het verhaal. In zekere zin doorbreken haar heldendaden het stereotiepe beeld van de vrouw, maar anderzijds vertoont haar persoonlijkheid weinig vrouwelijke aspecten en uiteindelijk zal ook zij zich onderdanig moeten opstellen tegenover haar echtgenoot Faramir. In tweede instantie is ook Arwen atypisch door haar heroïsme, want door met Aragorn te trouwen offert zij hem haar onsterfelijkheid. Deze heldendaad doet haar uitstijgen boven het typische beeld van de passieve huisvrouw, maar anderzijds is ook zij ondergeschikt aan de wil van haar vader en echtgenoot. Ondanks het ongewone karakter van Arwen en Éowyn incarneert dit verhaal dus weinig feministische idealen.

Wat ons wel opvalt, is dat mondelinge literatuur net als literatuur geschreven door de vrouw minder vaak bestudeerd wordt vanwege het prestige van het schrift. Net zoals vele vrouwelijke schrijfsters worden ook luisterboeken niet opgenomen in de literaire canon. Hieronder willen we dan ook aantonen waarom het luisterboek evenals vrouwelijke auteurs meer aandacht verdient in de literatuurstudie.

 

  1. IN DE BAN VAN DE RING ALS LUISTERBOEK

 

In het voorbijgaande hebben we aangetoond dat Tolkien’s “in de Ban van de Ring” gebaseerd is op heel wat literatuur die aanvankelijk mondeling werd verhaald. Andere bronnen kwamen voort uit secundaire mondelinge literatuur. Het spreekt dan ook voor zich dat Tolkien’s “in de Ban van de Ring” uiterst geschikt is voor een louter auditieve uitgave. Ook Tolkien moet die mening gedeeld hebben, want hij las vaak delen uit zijn werk voor aan vrienden en kinderen om hun reactie te peilen en rekening te houden met hun kritische bedenkingen. In zijn leesgroep de Coalbiters en later in de groep van de Inklings las Tolkien fragmenten uit “in de Ban van de Ring” voor en bediscussieerde hij zijn werken met vrienden[20]. Aangezien van deze lectuursessies geen opnames bewaard zijn, analyseren we hier het audioboek ingelezen door Jan Meng. Eerst onderzoeken we welke plaats “in de Ban van de Ring” inneemt binnen de geschiedenis van het luisterboek. Vervolgens gaan we na in hoe verre Jan Meng het verhaal verrijkt en aansluit bij bepaalde visies op het audioboek. Tot slot bespreken we de rijkdom van deze uitgave in interartistiek comparatistisch perspectief. Volgens Chow moeten we een literair werk immers in zijn eigenheid bestuderen[21].

 

2.1. JAN MENG BINNEN DE GESCHIEDENIS VAN AUDITIEVE LITERATUUR EN DE VERSCHILLENDE SOORTEN AUDIOBOEKEN

 

Hoewel wetenschappers als Donald Wesling de mondelinge taal als een geschikt medium voor literatuur beschouwen, dienen een aantal moeilijkheden zich aan bij het schrijven van de geschiedenis voor het audioboek. In eerste instantie valt ons op dat – ondanks het grote aantal luisterboeken – nergens een volledige geschiedenis van het audioboek vindbaar is. In de tweede plaats worden we op internet overstelpt met informatie over audioboeken, wat een algemene rangschikking en indeling bemoeilijkt. Een derde moeilijkheid bestaat erin dat een te uitgebreid geschiedkundig overzicht ons te ver zou afleiden van het eigenlijke onderwerp in deze verhandeling. Daarom besloten we enkel een summier overzicht te schetsen van de geschiedenis van het luisterboek en de verschillende soorten audioboeken om te bestuderen welke plaats Jan Meng hierbinnen inneemt.

 

§   2.1.1. JAN MENG EN DE GESCHIEDENIS VAN HET LUISTERBOEK[22]

 

Voor de 19e eeuw kon van een luisterboek geen sprake zijn, omdat er geen technologie bestond om auditieve literatuur vast te leggen. In plaats daarvan werd voorgelezen in kleine of grote gezelschappen. Met zijn stelling “speech dies on the lips that give it form”[23] toont Donald Wesling aan dat mondelinge literatuur vergankelijk is, wanneer ze niet bewaard wordt. Wilde men literatuur voor eeuwig in haar oorspronkelijke vorm bewaren, moest dat via het schrift. Met de uitvinding van de fonograaf kwam hierin echter verandering.

Thomas Alva Edison, de uitvinder van de fonograaf, kende reeds de voordelen van het audioboek, omdat het de tekst met auditieve kenmerken verrijkte en toegankelijk was voor een breder publiek. Voor hem primeerde het audioboek op een geschreven tekst, omdat het niet ontcijferd moest worden.

Ook in het Victoriaanse tijdperk werd auditieve literatuur gewaardeerd, zeker wanneer auteurs hun eigen werk in audiofragmenten vertolkten. Auteurs als Spencer en Graham maakten dan ook opnames van hun werk. Graham wisselde in zijn “Drama in One Act” reeds naadloos van stem tussen een meisjesstem, de stem van een oude man en de stem van een moordenaar. Rusell Hunting verrijkte zijn verhaal door spoorwegen, galopperende paarden en belletjes te imiteren. Deze vroegste gesproken opnames werden ontvangen als mondelinge realiteit, want ze lieten de luisteraar toe in verbinding te staan met de bestaande realiteit van het moment in kwestie. Die auditieve realiteit werd geapprecieerd vanwege haar onvergankelijkheid, omdat de aanwezigheid van de auteur en zijn authentieke personages hierin tot in de eeuwigheid bewaard bleven. De stem was een synecdoche van de hele persoon. Via de stem kon de lezer zich immers zo in de tekst verdiepen dat hij de spreker vergat en zich enkel richtte op de boodschap in de tekst. Met het doeleinde deze boodschap correct weer te geven, werden er tussen 1880 en 1920 boeken geproduceerd over hoe men moest reciteren, want het verlangen bestond om schriftelijke en mondelinge literatuur met elkaar te verenigen.

Er werden nog geen volledige romans opgenomen tot de Library of Congress Books for the Adult Blind project hiermee in 1930 startte. In andere landen zetten blindenbibliotheken dit project voort, eerst door opnames op band. In de jaren ’70 werden deze vervangen door cassettes en momenteel zijn deze grotendeels in digitale vorm omgezet.

“Nederland loopt dus niet voorop met het luisterboek. In landen als Engeland, Duitsland en Amerika is er een enorme markt voor en liggen de luistercd’s gewoon naast het boek in de schappen. Is het de associatie met een visuele handicap waardoor het luisterboek hier minder populair is? Of is het een soort dogma dat literatuur toch echt van papier gelezen moet worden? Vreemd eigenlijk als je bedenkt dat literatuur oorspronkelijk mondeling werd overgedragen. Wie zich overgeeft aan het luisterboek zal ondervinden dat het juist een literaire ervaring kan zijn die je veel dieper raakt dan het geschreven boek. Niet elk boek leent zich ervoor en misschien zegt dat ook iets over het boek. Adriaan van Dis zei ooit dat de kwaliteit van de literatuur goed af te meten is aan zijn voorleesbaarheid.”[24]

Toch neemt ook bij ons de populariteit van het luisterboek de laatste jaren toe dankzij compacte toestellen als de walkman, de discman, de IPod en de daisyspeler. Met dit laatste hulpmiddel kan de luisteraar zelfs het verteltempo aanpassen, bladwijzers in zijn boeken plaatsen en op pagina of verhaaleenheid in het boek navigeren. Ook wordt het luisterboek steeds meer gepromoot. Zo organiseren sinds 2005 uitgevers Home Academy, Uitgeverij Cossee, Karakter Uitgevers en Uitgeverij Rubinstein samen met de boekhandelsgroepen Selexyz, Plantage Books & More, Blz. en Libris jaarlijks “de week van het luisterboek”. In die week zijn er extra voordelige acties op luisterboeken en wordt de prijs van het beste luisterboek uitgereikt. Ook kunnen in die week veel fragmenten uit luisterboeken via podcasts beluisterd worden, zodat de lezer van tevoren weet waaraan hij zich mag verwachten[25]. Ondanks al deze acties om het luisterboek te promoten bedraagt het totale marktaandeel van het luisterboek slechts 1 à 2 % van de totale Nederlandse boekenverkoop. In de Verenigde Staten ligt dit marktaandeel op 10%. Dit verschil is waarschijnlijk te danken aan de grote afstanden die de bevolking daar moet afleggen. Dankzij het luisterboek kan een autorit immers met literatuur gecombineerd worden. Ook het feit dat in andere landen luisterboeken reeds vanaf het einde van de 19e eeuw geproduceerd werden, terwijl bij ons uitgeverij Rubinstein hiermee pas twintig jaar geleden startte, heeft ten gevolge dat het luisterboek nog niet zo diep in onze cultuur is ingebakerd waardoor het zich nog meer op de markt moet vestigen.

“Uitgeverij Rubinstein was twintig jaar geleden de pionier van het [Nederlandstalige] luisterboek voor het brede publiek. Bijzonder is dat haar ontstaan toch te maken had met een handicap. Toen Annie M.G. Schmidt steeds slechter ging zien, verzamelde ze vrienden en vriendinnen om zich heen die haar regelmatig kwamen voorlezen. Renate Rubinstein was één van hen en zij bedacht dat ze wel een geluidsopname van haar boek ‘Nee heb je’, over haar ziekte MS, door haar neef Maurits Rubinstein kon laten maken. Hij maakte er niet één maar vijftig en legde ze neer bij boekhandel Athenaeum in Amsterdam. Ze gingen grif over de toonbank en dat betekende twintig jaar geleden de start van Uitgeverij Rubinstein.

Het eerste luisterboek werd dus ingelezen door Renate Rubinstein zelf. Er volgde een serie boeken onder de naam ‘hun eigen stem’ met opnames van bekende Nederlandse auteurs als Carmiggelt, Bernlef, Gerard Reve en Maarten ’t Hart: mooie literaire documenten voor een klein publiek. Het luisterboek voor kinderen bleek een gouden formule om kinderen tijdens lange autoritten zoet te houden. Harry Potter was een doorbraak, want niet alleen de kinderen genoten ervan, ook hun ouders luisterden heel wat kilometers weg. Het literaire document was niet meer het enige uitgangspunt, maar puur luisterplezier werd ook beoogd met bestsellers als De Da Vinci Code en Het Bernini Mysterie, beide van Dan Brown, in oplages van vijftienduizend exemplaren.

Moet het altijd de schrijver zelf zijn die voorleest of is een bekende acteur of tv-persoonlijkheid een interessantere optie? Roon Jonker van Uitgeverij Audiolect uit Warnsveld, die Nederlandse thrillers uitgeeft, geeft de voorkeur aan zogeheten stemartiesten, mensen met een goede voorleesstem, die ook worden ingehuurd bij de nasynchronisatie van films.”[26]

Bij het kiezen van de voorlezer gaat bij uitgeverij Rubinstein de selectie echter als volgt te werk: “Voor Nederlandse boeken gebruiken wij zoveel mogelijk de auteur zelf; voor vertaalde boeken kiezen wij bekende Nederlanders of mensen die via radio of andere media al gekend zijn als professioneel voorlezer of hoorspelacteur; en als laatste pas – en dat komt eigenlijk bijna nooit voor – benaderen wij ‘stemmen uit ons archief’, enthousiaste particulieren die zich hebben aangemeld als voorlezer en geluidsmateriaal hebben toegestuurd.”[27]

Opmerkelijk is dat juist de schrijvers zelf, die voorlezen uit eigen werk, regelmatig de draad kwijtraken, niet alleen qua stemmen, maar ook qua zinsintonatie. Zo stelt Meng in een interview: “Annie Schmidt is inderdaad verschrikkelijk. Maar je moet niet vergeten dat die al behoorlijk blind was in die tijd. Die zag gewoon niet meer wat er stond. Bovendien moet je dat wat zij deed met andere maatstaven beoordelen dan wat ik doe. Zo’n schrijver die voorleest uit eigen werk, dat moet je beschouwen als een historisch document. Niet als een echt voorleesproduct. Ron Kaal zei dat laatst in een artikel in HP de Tijd, en daar ben ik het wel mee eens.[28]

Opvallend is ook dat steeds meer bekende Nederlanders een luisterboek inspreken. Jan Meng vergelijkt dit fenomeen met animatiefilms waarvoor ook steeds vaker soapsterretjes worden gevraagd. Blij wordt Meng er doorgaans niet van: “Ik hoor wel eens luisterboeken waarbij de voorlezer aan het werk is. Helemaal fout. Of een voorlezer die alleen zijn timbre gebruikt; verliefd op zijn eigen stem. Je moet het met plezier doen en je moet dat plezier als luisteraar horen.[29]

Jan Meng heeft zijn liefde voor voorlezen geërfd van zijn vader: “Toen ik elf jaar was, is mijn vader verdwenen – toen hield ook het voorlezen op. Dat ik later mijn kinderen fanatiek ben gaan voorlezen, heeft natuurlijk daarmee te maken. Het is iets wat ik zelf als kind prettig vond, dat wil je doorgeven.[30]” Al vanaf het begin van zijn loopbaan was Meng dan ook actief in de boekenwereld. Tot 1990 was Meng filiaalleider van de Amsterdamse boekhandel Athenaeum, daarna werkte hij een periode als presentator bij de radio[31]. Hij begon zijn carrière als voorlezer in 1991 met de Reuzekrokodil van Roald Dahl: “Ik was bevriend geraakt met Maurits Rubinstein – de neef van Renate Rubinstein – die een uitgeverij had opgezet. Hij had mij horen voorlezen voor mijn kinderen, en wilde dat graag vastleggen.” Meng heeft sindsdien talloze boeken voorgelezen en op cd gezet: van Winnie de Pooh tot Roald Dahl en van Harry Potter tot Tolkien en de Kameleon. Zo’n dertig luisterboeken heeft hij inmiddels op zijn naam, goed voor een half miljoen verkochte exemplaren. Ondanks het enorme succes van deze talloze luisterboeken blijft Meng zelf uiterst bescheiden: “Ik ben geen professional. Dat is geen valse bescheidenheid; ik meen het echt. Ik doe maar wat. Ik ben ook niet professioneel geschoold, zoals Willem Nijholt bijvoorbeeld. […] Ik vind dat ik het altijd goed moet doen. Het moet plezier zijn, het moet leuk zijn, het moet eruit spatten. Een echte professional, die doet het altijd goed, op elk moment.[32]” In zijn streven naar professionaliteit en perfectionisme baseert hij zich op andere beroemdheden: “Van Stephen Fry heb ik veel geleerd, bijvoorbeeld hoe je kunt beginnen met een stemmetje, waarna je gaandeweg je stem weer terug laat keren naar je standaard-voorleestoon. Dat heeft het voordeel dat je het langer vol kunt houden, en dat je niet zo’n tenenkrommend Jan-Klaassen-en-Katrijn effect krijgt. […] Mijn grote voorbeeld is natuurlijk Jean Dulieu, van Paulus de Boskabouter. Die verhalen, die stemmetjes… Paulussie, Paulussie… En de hoorspelen van Paul Vlaanderen. Ook zo’n hoogtepunt.[33]” Voor Meng begint met inspreken, leest hij het boek wel goed door, maar hij leest niet alles hardop: “Als ik te veel oefen, vind ik het niet meer leuk. Ik improviseer liever een beetje. Intuïtief kies ik vaak de juiste stem bij het karakter.[34]” Toch is voor Meng voorlezen zeker niet alleen een kwestie van improvisatie. Ook leeservaring is van cruciaal belang: “Vooruit lezen is vooral een kwestie van leeservaring. Als je heel veel leest, wat ik doe, dan ben je in staat om tijdens het uitspreken van een zin al vooruit te lezen, zodat je weet wat er komen gaat. Meestal gaat dat goed, maar ook niet altijd hoor. Het ligt trouwens niet alléén aan degene die voorleest, hoe het klinkt. Ook de kwaliteit van de tekst speelt natuurlijk een rol. Harry Potter bijvoorbeeld, is prachtig vertaald. Dat leest vanzelf. Veel moeilijker was de Kameleon, van Hotze de Roos. Dat is een tekst die niet ‘van mij’ is, zal ik maar zeggen. In zo’n geval pas ik wel eens wat woorden of zinnen aan tijdens het lezen.[35]” Meng richt zich bij het voorlezen steeds op een fictief publiek: “Als ik lees, probeer ik het publiek voor me te zien. Ik heb zelf nog een dochter van negen jaar. Op haar probeer ik stemmetjes uit.[36]” Met deze werkwijze tracht Meng zich naar de wensen van het publiek te schikken. Ongetwijfeld liggen die vindingrijkheid, zijn leeservaring, goed inschattingsvermogen van het publiek, leergierigheid, perfectionisme en enthousiasme aan de basis van het grote succes van zijn luisterboeken. Behalve het inspreekwerk doet hij soms kleine interviews of leest hij kinderen voor.

Meestal leest Meng in gezelschap van een technicus die meeleest en hem erop attent maakt, als iets fout gaat. Enkel bij “in de Ban van de Ring” ging het zonder technicus: “Dat was zó veel; 48 uur voorlezen, dat was te duur om het in de studio te doen. Qua stemmen was dat trouwens ook de zwaarste opgave. Het waren er zoveel dat ik af en toe wel eens vergat wie wie was.[37]

 

§   2.1.2. MENG’S “IN DE BAN VAN DE RING” EN DE VERSCHILLENDE SOORTEN AUDIOBOEKEN [38]

 

Het soort uitgave wordt bepaald door culturele, historische en technologische factoren. Bij de studie van de verschillende soorten audioboeken dient een onderscheid gemaakt te worden tussen een hoorspel en een luisterboek.

Een hoorspel richt zich doorgaans tot kinderen. Meestal gaat het om een verhaal met door instrumenten begeleide muziekfragmenten. Gewoonlijk wordt elk personage door een andere voorlezer vertolkt. De auteur kan hierin een rol spelen, maar andere personen vervullen ook een belangrijke functie. Vaak wordt een geschreven tekst hiervoor volledig herwerkt. Wanneer een auctoriale verteller aanwezig is, beperkt die zich tot de vermelding van strikt noodzakelijke verhaalelementen om de plot van de personages volledig begrijpbaar te maken. Zo veel mogelijk verhaalelementen worden immers uitgedrukt door de personages zelf. Geluiden worden in een hoorspel steeds mechanisch gereproduceerd.

Een luisterboek is doorgaans geen kinderboek, maar eerder een roman, bedoeld voor volwassenen die in staat zijn de tekst zelf te lezen, maar er toch liever naar luisteren. In een luisterboek horen we geen instrumentale muziek. Het verhaal wordt meestal door één verteller verhaald. Deze vertolkt daarbij de rol van elk personage. Meestal blijft de tekst van de auteur voor het grootste deel behouden, maar dimensies uit het mondelinge taalgebruik komen meer tot hun recht. Zo wordt de tekst verrijkt met de nabootsing van mechanische geluiden door de voorlezer zelf. Ook worden soms woorden uit de spreektaal ingevoegd om het verhaal levendig te maken. Bij de studie van het luisterboek is een onderscheid vereist tussen auteur en professionele voorlezer, tussen verkorte en volledige vertolkingen van de geschreven tekst en tussen drie soorten vertellers.

De voorlezer kan een professional of de auteur zelf zijn. Beiden leggen andere accenten. Terwijl de auteur eerder op zijn tekst gericht is, zal de professionele voorlezer deze tekst nog met andere auditieve elementen verrijken om zijn publiek te boeien. Bovendien gaan schrijftalent en performantietalent niet noodzakelijk hand in hand, wat Meng eveneens aanstipt.

Binnen het luisterboek onderscheidt Wim Verlaeckt drie soorten vertellers. Een eerste verteller stelt zijn publiek centraal. Hij vertelt levendig en richt zich op zijn gehoor. Door overdreven intonatie kunnen bij dit soort verteller echter interpretatiefouten ontstaan. Een tweede soort verteller plaatst het verhaal centraal. Hij vertelt zijn voorbereid verhaal, gaat er helemaal in op en verliest het contact met zijn publiek. Een derde verteller plaatst zichzelf op de voorgrond. Deze manier van voorlezen wordt afgeraden. Hierboven toonden we reeds aan hoe Meng vertellers die verliefd worden op hun eigen stemtimbre bekritiseert[39]. Zijn vertelstrategie belichaamt dus de eerste twee verteltechnieken.

Bij omvangrijke werken wordt de tekst soms ingekort door een redacteur. Op die manier wordt de kostprijs van de uitgave gedrukt en wordt een geschreven werk toegankelijk voor een breder publiek. Ook kunnen mensen in tijdsnood via een verkorte editie sneller een werk doornemen. Enerzijds gaan hierdoor heel wat dimensies van de geschreven tekst verloren. Anderzijds kan een verkorte versie ook inspirerend werken voor de auteur: “Douwe Draaisma stuurde vanuit Groningen een mailtje aan Jan Meng in Amsterdam. De hoogleraar wilde laten weten dat hij bijzonder tevreden was met de audioversie van zijn bestseller en dat hij na beluistering van de cd’s nu overweegt zijn schrijfstijl aan te passen.[40]

De grens tussen een hoorspel en een luisterboek kan echter vervagen. Sommige hoorspelen hebben immers maar één verteller. Daarnaast zijn er ook luisterboeken met meerdere vertellers of muziekfragmenten tussen de verschillende onderdelen van het verhaal door. Deze fragmenten roepen een sfeerbeeld op. In zo’n situaties is een strikte onderverdeling tussen het hoorspel en het luisterboek problematisch.

Naast het hoorspel van “Shakie en de chocoladefabriek” heeft Jan Meng enkel luisterboeken uitgegeven. Deze zijn op “hoe God verdween uit Jorwerd” van Geert Mak en “waarom het leven sneller gaat, als je ouder wordt” van Douwe Draaisma na nooit verkort.

“In de Ban van de Ring” is een typisch voorbeeld van een luisterboek. Het doelpubliek bestaat uit personen die liever luisteren dan lezen, maar wel geletterd zijn. Er is één verteller die de verschillende personages vertolkt. Instrumentale muziek is niet aanwezig. Geluiden buiten de tekst worden door de verteller zelf nagebootst. Tenslotte is hier het verhaal niet verkort, waardoor elke dimensie uit de geschreven tekst aan bod komt. Hieronder bestuderen we dan ook in welk opzicht Meng de geschreven tekst verrijkt door het verhaal en zijn publiek centraal te stellen.

 

§   2.1.3. CONCLUSIE

 

Uit dit alles kunnen we concluderen dat Jan Meng een belangrijke plaats inneemt binnen de geschiedenis van het luisterboek voor het brede publiek, en dit niet alleen vanwege het succes van zijn luisterboeken. Ook zijn kritische bedenkingen over het audioboek maken hem tot een opmerkelijke figuur in de wereld van het luisterboek. Wat opvalt, is dat Meng in tegenstelling tot de Victorianen eerder pleit voor professionele voorlezers dan voor auteurs die voorlezen uit eigen werk. Toch beschouwt hij luisterboeken voorgelezen door de auteur zelf als historisch waardevol. Een ander opvallend kenmerk ligt in het feit dat Meng’s kritiek meestal pedagogisch onderbouwd is. Net als andere pedagogen berispt ook Meng de hoofdfocus op de verteller. Dat Meng de aandacht niet op zichzelf wilt vestigen ondanks zijn succes, klinkt ons opmerkelijk in de oren.

We kunnen Meng als persoon echter niet in verband brengen met literatuurtheorieën over de canon. Hierover heeft Meng naar onze informatie geen uitspraken gedaan. Wat Meng echter wel gemeen heeft met theoretici als Auerbach, Curtius, T.S. Eliot, Bloom en Steiner is zijn passie voor literatuur en de aandacht gericht op het verhaal zelf. Ook toonden we reeds aan hoe Meng onbewust theorieën van literatuurwetenschappers in dit werk aan bod doet komen. Ondanks het feit dat Meng naar eigen mening niet professioneel geschoold is, interpreteert hij het verhaal correct en legt hij als een professional de juiste accenten. Zijn perfectionisme, leeservaring, leergierigheid en vindingrijkheid vormen niet alleen Meng’s professionele scholing, maar maken hem ook tot toonbeeld binnen de geschiedenis van het luisterboek.

 

2.2. “IN DE BAN VAN DE RING” ALS LUISTERBOEK BESTUDEERD IN INTERARTISTIEK COMPARATISTISCH PERSPECTIEF [41]

 

Donald Wesling stelt dat in geschreven teksten steeds kenmerken van mondelinge literatuur vervat zijn: “Specifically, we need to show what are the traces of voice in the author’s selection of point of view, in his play with tense, syntax, punctuation, and prosody. Further, we need to show how and why literary devices can be used to mime spontaneous thinking and ordinary language. An adequate account of voice, then, will have to show that voice itself is a literary concept which designates afalling-away from literature toward speech, ordinary language, and everyday life. How the written text functions as notation for the speaking voice in oral performance is a related question. Ever since the Romantic period, people have suspected that the poet’s own voice is preserved in the work through style.[42]” Door deze aanwezigheid van mondelinge kenmerken in een geschreven tekst leent elke niet te visuele tekst zich voor een louter auditieve uitgave.

Critici wijzen vaak op interpretatiefouten in audioboeken, omdat de vertegenwoordiging van een gedrukte tekst nooit gepaard kan gaan zonder persoonlijke klankkleur en daardoor niet altijd strookt met hun eigen opvattingen over de tekst. Ook menen deze critici dat het luisterboek de interpretatiemogelijkheden zou inperken. Volgens Wesling is deze beperking miniem, zeker in vergelijking met een voordracht waarbij de voorlezer fysiek aanwezig is: “By contrast, oral readings, when adequate, restrict the variety of meanings. Because writing is a sort of conversation with the self which dispenses with other physical selves, the written enunciation is the mark of an absence-absence of the other. However, in oral readings a part of what has been subtracted – those irreducibles of face, body, physical sound-is returned. The playing of a taped oral reading is more mediated: the listener sees no body, no face, and the listening author is surprised at the thinness of the sound, due to the loss of self-resonance. In other words, all encounters with literature involve mediated types of reading, but the bodied voice in taped and actual oral performance is somewhat more direct.[43]” Deze passage doet ons concluderen dat in een goed voorgelezen luisterboek de rijkdom van de tekst voor het grootste deel bewaard blijft ondanks de klankkleur van de vertellende stem. Wanneer de voorlezer zich inleeft in het verhaal en niet in overdreven zin accenten legt, is de luisteraar nog steeds op zichzelf aangewezen bij de tekstinterpretatie en worden zijn interpretatiemogelijkheden niet beperkt. In “in de Ban van de Ring” worden de interpretatiemogelijkheden zelfs verruimd, doordat de cartografie uit de gedrukte tekst wegvalt, waardoor de luisteraar zelf een beeld moet vormen van het landschap. Bovendien werkt de tekst dieper in op het publiek, want vanwege de expressieve voorleesstijl raakt de luisteraar niet alleen meer betrokken bij het verhaal, maar wordt hij ook in hogere mate tot nadenken en interpretatie aangezet.

Nu rest ons echter de vraag aan de hand van welke parameters we de verteller uit het luisterboek kritisch kunnen analyseren. Volgens Donald Wesling zijn deze moeilijk definieerbaar: “Tone in literary studies is a metaphor derived from the rhetorical concept “tone of voice,” which refers to the relationship between writer and reader. It is as hard to define tone as it is to describe precisely any human relationship, but it is necessary for the understanding of a poem.[44]

Toch trachten we hier een mogelijk systeem van parameters op te stellen om de intonatie van de voorlezer te bestuderen. Hoe meer parameters optimaal benut worden, hoe groter de betrokkenheid van de luisteraar bij het werk en hoe meer het audioboek een verrijking vormt van de geschreven tekst. Door deze parameters niet in overdreven zin toe te passen, wordt een vrije tekstinterpretatie immers niet belemmerd.

Bij de analyse van een luisterboek dienen verscheidene parameters zich aan. Op globaal niveau behoren verschillen in volume, verteltempo, toonhoogte en stemtimbre hiertoe. Op lokaal niveau spelen ritmische passages, zang en klanknabootsing een belangrijke rol. Al deze parameters kunnen onderling met elkaar gecombineerd worden.

Hieronder passen we deze parameters toe op Meng’s verteltechniek. Op deze manier kunnen we onderzoeken of Meng de geschreven tekst in al zijn dimensies aan bod doet komen.

In dit hele werk treffen we verschillen in volume, verteltempo, toonhoogte en stemtimbre aan. Dynamische verschillen tonen ons op welke manier een personage zijn boodschap meedeelt. Een zachte uitspraak wijst op gefluister en geheimzinnigheid (1,044,0:59-1:13). Een harde of roepende uitspraak weerspiegelt angst (1,0213:06-3:18), vreugde (5,051,5:02-5:08), opwinding (3,065,2:00-2:21), euforie (6,024,1:12-1:16) of woede (1,044,3:06-3:13, 3,037,6:18-6:23). Een gewoon stemvolume treffen we aan in een gewoon gesprek (5,052,3:06-3:37) of een scenografische beschrijving (1,050,0:31-1:54). Vervolgens varieert het verteltempo. Zo zal Meng pauzes inlassen om de spanning op te drijven (6,018,3:34). Ook worden melancholische passages traag voorgelezen 6,059,5:15-6:43). Daarnaast zal Meng bij snelle acties als achtervolgingsscènes (6,005,0-0:10) zijn verteltempo versnellen. Verder worden emoties via verschillen in toonhoogte uitgedrukt. Een vlakke toon suggereert humeurigheid (1,035,0:13-0:56). Een stembuiging in de hoogte roept verontwaardiging op (1,021,2:38-2:41). Een abnormaal hoge piepende toon staat voor ontroering (4,058,0:40-1:07, 6,059,09:00-09:06). Wanneer bij een zin de toon enkel in het midden verhoogt (4,023,0:14-0:026), is deze bevestigend, terwijl bij een vraagzin de toon naar het einde toe daalt (4,025,1:47-1:49, 4,025,3:02-3:06) of stijgt (3,073,7:25-7:33, 4,025,1:56-1:58, 4,025,4:40-5:01). De stijgende toon in een vraagzin is een teken van nieuwsgierigheid (3,025,1:49-1:56), terwijl een dalende toon eerder opdringerig klinkt (3,074,0:38-0:49). Tot slot heeft elk personage een eigen stemtimbre. De klankkleur van een stem weerspiegelt het karakter van het personage in kwestie. Antipathieke personen worden vaak belichaamd met een rauwe raspende stem zoals die van Gollem (4,042,0:45-0:54), een rauwe doffe stem zoals die van de Orks (3,019,0:34-1:11) of een stem die door haar variëteit aan stemnuances valsheid uitstraalt zoals die van Saruman (3,037,1:13-1:26, 3,073,1:33-1:41, 3,073,5:30, 3,073,7:25-7:33, 3,074,2:49-4:39, 3,075,4:34-5:07). Gezagdragers als Gandalf (3,080,1:53-2:37) en Aragorn (3,081,0:18-0:26) hebben eerder een diepe en lage stem. Een schelle stem is kenmerkend voor jongere en opgewekte personages als Sam Gewissies (6,028,1:27-1:34). Ouderdom wordt weergegeven met een hese stem zoals die van koning Théoden (3,065,2:51-3:20). De zangerige stemmen van elfen (6,028,6:23-6:48) en adellijke vrouwen (1,048,3:05-3:21) doen hun verhevenheid tot uiting komen. Een schorre stem kenmerkt personages afkomstig uit een ruwe beschaving, zoals de Dwerg Gimli wiens volk alle levende bomen ruwweg omhakt (2,037,3:39-3:52). Traag tot actie komende personages als de Enten hebben een warme, doffe en zangerige stem (3:020,0-0:20). Wat opvalt, is dat Meng zijn stem geregeld laat terugkeren naar zijn standaard-voorleestoon om de overgang tussen de stem van het personage en de verteller minder abrupt te maken (6,031,7:01-7:32). Een ander opvallend kenmerk bestaat in de poging stemmen van meerdere personages weer te geven wanneer deze samen iets zeggen. Meng slaagt hierin door zijn stem om te buigen van het ene stemtimbre naar het andere binnen dezelfde zin (3,006,5:11-5:14).

In sommige passages vinden we ritmische patronen, zang en klanknabootsing. Ritmische patronen treffen we aan in gedichten (5,054,2:29-2:39) of passages die het wandelritme weerspiegelen (3,034,1:29-1:37, 027,8:18-8:47). Zang treffen we aan in liederen (1,045,0:33-1:21, 6,028,6:15-7:38). Wat klanknabootsingen betreft, horen we o.a. gelach (3,065,1:18), gezucht (6,017,4:23), gehijg (6,018,6:28-6:34), het opsnuiven van de lucht (1,008,2:40), gekuch (3,031,0:50) en gesnik (4,057,1:31-1:51).

Met deze analyse toonden we aan hoe Meng het verhaal op creatieve en gevarieerde wijze vertolkt. Deze verscheidenheid op globaal en lokaal vlak vormt een verrijking voor de geschreven tekst. Ook in taalspecifiek opzicht komt de fonische, lexicale, morfologische, syntactische, semantische en fonologische rijkdom van de geschreven tekst dankzij Meng’s expressiviteit meer tot uiting. Op fonisch gebied horen we a.h.w. de rotsblokken rollen en de donder roffelen door een veelheid aan occlusieven en r-klanken (2,035,4:18-4:34). Op lexicaal vlak weerspiegelen sommige woorden de inhoud. Zo zullen korte, trage woordjes de doodstrijd van Boromir expressief weergeven (3,002,4:32-4:43). Morfologische complexiteit van het taalgebruik staat voor ontwikkeling van het personage, terwijl het omgekeerde eenvoud of jongheid symboliseert. Meng doet via een passend stemtimbre deze associatie van morfologische kenmerken met een bepaald type personage tot uiting komen. Zo uit Meng jongheid of eenvoud met een kinderstem (1,022,3:54-4:27), terwijl morfologische complexiteit met een verheven klankkleur (5,006,3:23-4:09) gepaard gaat. Ook syntactische bijzonderheden worden benadrukt. Zo wordt de cynische opmerking “mogelijk een teken van genegenheid” achteraan in de zin geplaatst, zodat de zin verrassend gemeen eindigt. De venijnigheid van deze slotwoorden wordt met gefluister door de verteller geaccentueerd (6,054,3:15-3:21). Wat semantiek betreft, wordt de dubbelzinnige betekenis van het woord “kennen” in de zin van “contact hebben met” of “kennis hebben van” door de verteller benadrukt (1,068,7:05-7:07), zodat de luisteraar zich in spanning blijft afvragen wat Stapper precies bedoelt. Ook de fonologische rijkdom aan Elfse klanken komt volledig tot uiting dankzij de auditieve vorm (2,009,3:15-3:37, 6,027,5:15-5:48). Zelfs zonder de woorden te begrijpen roepen deze passages bij de luisteraar reeds een warm gevoel van gastvrijheid op. Eliot’s uitspraak “The sound of a poem is as much an abstraction from the poem as is the sense”[45] klopt dus ook voor deze tekst, omdat klank op zich reeds een betekenis uitdrukt. Dankzij Meng’s verteltechniek raakt de luisteraar directer betrokken bij het verhaal en dringt de rijkdom van de tekst op al deze taalkundige niveaus dieper tot hem door.

 

  1. EINDCONCLUSIE

 

Uit onze studie van “in de Ban van de Ring” leerden we hoe dit verhaal op een breed scala aan bronnen gebaseerd is. Het verhaal is immers niet alleen literair, maar ook christelijk, filosofisch, filologisch en historisch geïnspireerd. Wat literaire bronnen betreft, beperkt “in de Ban van de Ring” zich niet tot de canon. Ook perifere literatuur doet dienst als inspiratiebron. Dit veelzijdige bronnenspectrum staat sterk in contrast met literatuurtheorieën waarin de wetenschapper de canon definieert aan de hand van een beperkt aantal teksten en invalshoeken.

Onze belangrijkste ontdekking bestond er echter in dat mondelinge en schriftelijke literatuur met elkaar interageren in dit verhaal. Hieruit blijkt hoe mondelinge en schriftelijke literatuur elkaar tot op heden beïnvloeden binnen onze literaire traditie; de groei van het ene betekent dus niet de uitsluiting van het andere. Evenals het geschreven werk biedt ook het luisterboek een kunstige voorstelling van de realiteit. Daarenboven is zowel bij het luisterboek als bij de geschreven tekst vakkundigheid vereist voor een correcte tekstinterpretatie. Toch kunnen we stellen dat het luisterboek dankzij zijn levendigheid en zijn auditieve vorm literatuur voor een breder publiek toegankelijk maakt en tot nadenken aanzet. Voorgelezen worden vormt immers een hoogtepunt voor zowel kind als volwassene. Bij gevolg wekt het luisterboek liefde voor literatuur op en zet het zijn publiek aan om zelf meer geschreven teksten te lezen.

Literatuur is een verrijkende ervaring. Dankzij het luisterboek kan die in groep beleefd worden en de gemeenschapszin bevorderen. Ook Appiah deelt deze visie door te stellen dat niet alleen geschreven teksten, maar ook andere media de westerse beschaving tot een coherente eenheid brengen[46]. Daarom dienen ook deze media bestudeerd te worden. Die gedachte is echter niet opgekomen bij theoretici als Bloom en Steiner. Deze critici betreuren de literaire versnippering in onze postculturele samenleving, maar trachten dit probleem enkel op te lossen aan de hand van een sterk gedefinieerde canon. Ze kennen hierin geen plaats toe aan andere media dan het schrift, terwijl deze media ook werken uit de canon vertolken.

Met deze studie hebben we dan ook aangetoond dat de grote Literatuur niet alleen met pen en papier geproduceerd wordt. Het begrip mondelinge literatuur is dan ook een oxymoron; het gaat eerder om een zuiver mondelinge vorm van kunst of het mooie en machtige, mondelinge optreden van een verteller, dat dankzij zijn expressief karakter de opname in de canon verdient.

De ideale verteller bestaat niet, want net als de lezer zal ook hij het werk nooit volledig begrijpen, hoezeer hij dit ideaal ook nastreeft. Toch hopen we met onze verhandeling duidelijk gemaakt te hebben dat Jan Meng dit beeld van de ideale voorlezer sterk benadert door de tekst te verrijken met een breed scala aan klankeffecten. Vanwege deze auditieve rijkdom kan dit werk model staan voor andere luisterboeken. Ook andere mondelinge literatuur kan aan de hand van Meng’s verteltechniek geanalyseerd worden. Deze analyse draagt bij tot de literatuurwetenschap in het algemeen.

 

  1. BIBLIOGRAFIE

 

4.1. BOEKEN EN ARTIKELS

 

Appiah, Anthony K. ‘Geist Stories’, in Bernheimer Charlie (ed.), Comparative Literature in the Age of Multiculturalism (1995), pp. 51-57;

Attebery Brian, ‘Splintered Light: Logos and Language in Tolkien’s World’, Rocky Mountain Review of Language and Literature, 39, 1 (1985), 71-72;

Auerbach Erich, Mimesis: The Representation of Reality in Western Literature (Princeton, 1971), p. 463-492;

Bloom Harold, The Western Canon. The books and school of the ages (New York, 1994), p. 1-12, 25-75, 517-529;

Camlot Jason, ‘Early Talking Books. Spoken Recordings and Recitation Anthologies 1880-1920’, Book History, 6 (2003), 147-173;

Couvreur Jaan, Vergilius’ Aeneis en Tolkiens The Lord of the Rings. Een literaire vergelijking (Leuven, 2003);

Curtius Ernst Robert, European Literature and the Latin Middle Ages (Princeton, 1990), p. 380-401;

Day David, de wereld van de hobbits (Utrecht, 1997);

Day David, Tolkien’s wereldbeeld. Mythologische bronnen van in de Ban van de Ring (Abcoude, 2003);

Dubs Kathleen E., ‘Philosophy in The Lord of the Rings, Twentieth Century Literature, 27, 1 (1981), p. 34-42;

Eliot T.S., Selected Prose of T.S. Eliot (London, 1975), p. 37-48, 115-131, 205-216;

Geeraerts Dirk, Algemene taalkunde I. Cursustekst (Leuven, 2007), p. 161;

Hall Robert A., ‘Orality and Literacy. The Technologizing of the Word by Walter J. Ong’, Jr. Language, 60, 3 (1984), 625-630;

Jorissen Sven, The evolution of Tolkien’s concept of heroism as reflected in fifty years of revision (Leuven, 1993);

Kellog Robert, ‘Oral Literature’, New Literary History, 5, 1, (1973), 55-66;

Kirk Elizabeth D., ‘”I Would Rather Have Written in Elvish”. Language, Fiction and “The Lord of the Rings”‘, NOVEL; A Forum on Fiction, 5, 1 (1971), 5-18;

Medcale Stephen, ‘Listening for the Text: On the Uses of the past by Brian Stock’, The Modern Language Review, 88, 4 (1993), 926-927;

Moretti, Franco. ‘Conjectures on World Literature’, New Left Review, 1 (2000), 54-68;

Ong Walter J., ‘Orality, Literacy, and Medieval Textualization’, New Literary History, 16, 1 (1984), 1-12;

Pratt, Marie-Louis, ‘Comparative Literature and Global Citizenship’ in Bernheimer C. (Ed), Comparative Literature in the Age of Multiculturalism (1995), pp. 58-65;

Prozesky Maria, ‘The Text Tale of Frodo the Nine-fingered: Residual Oral Patterning in The Lord of the Rings’ Tolkien Studies, 3 (2006) 21-43;

Russ Joanna, ‘Why Women Can’t Write’, in Cornillon Susan Koppelman (ed.), Images of Women in Fiction, (Ohio, 1973), pp. 3-20;

Said Edward W., Orientalism (London, 2003), p. xi-xxiii, 1-4, 49-73, 166-197;

Said Edward W., Culture and Imperialism (New York, 1994), p. 35-72;

Spender dale, The Writing or the Sex: or Why Don’t You Have to Read Women’s writing to Know it’s No Good (New York, 1989), p. 24-39;

Steiner George, In Bluebeard’s Castle. Some Notes Towards the Redefinition of Culture (New Haven, 1971), p. 59-115;

Steiner George, No Passion Spent. Essays 1978-1996 (London, 1996), p. 1-19;

Thomson George H., ‘The Lord of the Rings. The Novel as Traditional Romance’, Wisconsin Studies in Contemporary Literature, 8, 1 (1967), 43-59;

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Reisgenoten. Audioboek (Amsterdam, 2003);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Terugkeer van de Koning. Audioboek (Amsterdam, 2004);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Twee Torens Audioboek (Amsterdam, 2003);

Tyler J.E.A. et al., Tolkien lexicon (Utrecht, 1980);

Van Brussel Agnes, ‘Luisterboek in de auto of tijdens de strijk’, Brabants Dagblad (2 november 2005);

Verlaeckt Wim, Over vertellen en voorlezen (Leuven, 1986);

Wesling Donald, ‘Difficulties of the Bardic: Literature and the Human Voice’, Critical inquiry, 8, 1 (1981), 69-81;

White Michael, Tolkien. Een biografie (Baarn, 2002);

Wright Herbert G., ‘Good and Evil; Light and Darkness; Joy and Sorrow in Beowulf‘, The Review of English Studies, 8, 29 (1957), 1-11.

 

4.2. INTERNETBRONNEN

 

http://nl.wikipedia.org/wiki/Nibelungenlied

http://nl.wikipedia.org/wiki/Gregoriaanse_muziek#Kenmerken_van_het_gregoriaans

http://www.digischool.nl/mu/leerlingen/geschiedenis/middeleeuwen/wereldlijk.htm

http://www.digischool.nl/mu/leerlingen/geschiedenis/middeleeuwen/gregoriaans.htm

http://en.wikipedia.org/wiki/Beowulf

http://www.dbnl.org/tekst/vooy001nede01/vooy001nede01_0003.htm

http://www.woestenledig.com/woestenledig/2007/06/bij_het_benzine.html

http://www.ouders.nl/mdiv2004-meng.htm

http://weblogs.nrc.nl/weblog/bekend/2006/11/28/jan-meng-de-stem-van-de-harry-potter-luisterboeken/

http://lordoftherings.kevnet.com:9010

http://nl.wikipedia.org/wiki/Blindenbibliotheek

http://www.weekvanhetluisterboek.nl/

http://www.rubinstein.nl/

http://www.kimbols.be/artikels/lectuur/luisterboek_auto_strijk.php

http://www.nytimes.com/books/01/02/11/specials/tolkien-oxford.html

http://64.233.183.104/search?q=cache:i7vm2dvdc8oJ:www.unm.edu/~tolkien/Greybook/orientalism.pdf+tolkien+ori%C3%ABntalisme&hl=nl&ct=clnk&cd=2&gl=be

http://www.uea.ac.uk/edu/tdaresearch/poetry/sound/key.html

http://taalschrift.org/reportage/001383.html

http://www.typepad.com/t/trackback/1058571/19167004

[1] We kozen hier de Nederlandse vertaling van Max Schuchart, omdat deze de rijkdom van Tolkien’s werk niet verloren doet gaan en ook toegankelijk is voor studenten die enkel het Nederlands machtig zijn. Volgens Chow mag monolinguïsme immers niet tot een gesloten geest leiden. Met onze studie tonen we dan ook aan hoe via deze vertaling de geest van de lezer verruimd wordt, want ook literatuuronderwijs in de eigen taal leidt immers tot multicultureel denken. Daarom zijn ook wij zoals Chow de mening toegedaan dat we een vertaalde tekst op zichzelf mogen bestuderen zonder deze met het origineel te vergelijken.

[2] Pratt, Marie-Louis, ‘Comparative Literature and Global Citizenship’ in Bernheimer C. (Ed), Comparative Literature in the Age of Multiculturalism (1995), pp. 58-65.

[3] GERAADPLEEGDE BRONNEN:

Hall Robert A., ‘Orality and Literacy. The Technologizing of the Word by Walter J. Ong’, Jr. Language, 60, 3 (1984), 625-630;

Kellog Robert, ‘Oral Literature’, New Literary History, 5, 1, (1973), 55-66;

Medcale Stephen, ‘Listening for the Text: On the Uses of the past by Brian Stock’, The Modern Language Review, 88, 4 (1993), 926-927;

Ong Walter J., ‘Orality, Literacy, and Medieval Textualization’, New Literary History, 16, 1 (1984), 1-12;

Prozesky Maria, ‘The Text Tale of Frodo the Nine-fingered: Residual Oral Patterning in The Lord of the Rings’ Tolkien Studies, 3 (2006) 21-43;

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Reisgenoten. Audioboek (Amsterdam, 2003);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Terugkeer van de Koning. Audioboek (Amsterdam, 2004);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Twee Torens Audioboek (Amsterdam, 2003).

[4] Deze notatie betekent dat u dient te zoeken in boek 1, in bestand 034. Deze passage gaat van 1 minuut en 44 seconden tot aan 2 minuten en 16 seconden.

[5] GERAADPLEEGDE BRONNEN:

Attebery Brian, ‘Splintered Light: Logos and Language in Tolkien’s World’, Rocky Mountain Review of Language and Literature, 39, 1 (1985), 71-72;

Couvreur Jaan, Vergilius’ Aeneis en Tolkiens The Lord of the Rings. Een literaire vergelijking (Leuven, 2003);

Day David, de wereld van de hobbits (Utrecht, 1997);

Day David, Tolkien’s wereldbeeld. Mythologische bronnen van in de Ban van de Ring (Abcoude, 2003);

Jorissen Sven, The evolution of Tolkien’s concept of heroism as reflected in fifty years of revision (Leuven, 1993);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Reisgenoten. Audioboek (Amsterdam, 2003);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Terugkeer van de Koning. Audioboek (Amsterdam, 2004);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Twee Torens Audioboek (Amsterdam, 2003);

Tyler J.E.A. et al., Tolkien lexicon (Utrecht, 1980);

White Michael, Tolkien. Een biografie (Baarn, 2002);

Wright Herbert G., ‘Good and Evil; Light and Darkness; Joy and Sorrow in Beowulf‘, The Review of English Studies, 8, 29 (1957), 1-11;

http://en.wikipedia.org/wiki/Beowulf

[6] GERAADPLEEGDE BRONNEN:

Hall Robert A., ‘Orality and Literacy. The Technologizing of the Word by Walter J. Ong’, Jr. Language, 60, 3 (1984), 625-630;

Kellog Robert, ‘Oral Literature’, New Literary History, 5, 1, (1973), 55-66;

Ong Walter J., ‘Orality, Literacy, and Medieval Textualization’, New Literary History, 16, 1 (1984), 1-12;

Prozesky Maria, ‘The Text Tale of Frodo the Nine-fingered: Residual Oral Patterning in The Lord of the Rings’ Tolkien Studies, 3 (2006) 21-43;

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Reisgenoten. Audioboek (Amsterdam, 2003);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Terugkeer van de Koning. Audioboek (Amsterdam, 2004);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Twee Torens Audioboek (Amsterdam, 2003).

[7] GERAADPLEEGDE BRONNEN:

Couvreur Jaan, Vergilius’ Aeneis en Tolkiens The Lord of the Rings. Een literaire vergelijking (Leuven, 2003);

Day David, de wereld van de hobbits (Utrecht, 1997);

Day David, Tolkien’s wereldbeeld. Mythologische bronnen van in de Ban van de Ring (Abcoude, 2003);

Thomson George H., ‘The Lord of the Rings. The Novel as Traditional Romance’, Wisconsin Studies in Contemporary Literature, 8, 1 (1967), 43-59;

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Reisgenoten. Audioboek (Amsterdam, 2003);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Terugkeer van de Koning. Audioboek (Amsterdam, 2004);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Twee Torens Audioboek (Amsterdam, 2003);

White Michael, Tolkien. Een biografie (Baarn, 2002);

http://nl.wikipedia.org/wiki/Nibelungenlied

[8] http://www.nytimes.com/books/01/02/11/specials/tolkien-oxford.html

[9] GERAADPLEEGDE BRONNEN:

Dubs Kathleen E., ‘Philosophy in The Lord of the Rings, Twentieth Century Literature, 27, 1 (1981), p. 34-42;

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Reisgenoten. Audioboek (Amsterdam, 2003);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Terugkeer van de Koning. Audioboek (Amsterdam, 2004);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Twee Torens Audioboek (Amsterdam, 2003).

[10] GERAADPLEEGDE BRONNEN:

Couvreur Jaan, Vergilius’ Aeneis en Tolkiens The Lord of the Rings. Een literaire vergelijking (Leuven, 2003);

Day David, Tolkien’s wereldbeeld. Mythologische bronnen van in de Ban van de Ring (Abcoude, 2003);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Reisgenoten. Audioboek (Amsterdam, 2003);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Terugkeer van de Koning. Audioboek (Amsterdam, 2004);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Twee Torens Audioboek (Amsterdam, 2003).

[11] GERAADPLEEGDE BRONNEN:

Day David, Tolkien’s wereldbeeld. Mythologische bronnen van in de Ban van de Ring (Abcoude, 2003);

Geeraerts Dirk, Algemene taalkunde I. Cursustekst (Leuven, 2007), p. 161;

Kirk Elizabeth D., ‘”I Would Rather Have Written in Elvish”. Language, Fiction and “The Lord of the Rings”‘, NOVEL; A Forum on Fiction, 5, 1 (1971), 5-18;

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Reisgenoten. Audioboek (Amsterdam, 2003);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Terugkeer van de Koning. Audioboek (Amsterdam, 2004);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Twee Torens Audioboek (Amsterdam, 2003);

Tyler J.E.A. et al., Tolkien lexicon (Utrecht, 1980);

http://lordoftherings.kevnet.com:9010

[12] http://lordoftherings.kevnet.com:9010

[13] Geeraerts Dirk Algemene taalkunde I, cursustekst, 2007, p. 161.

[14] GERAADPLEEGDE BRONNEN:

Couvreur Jaan, Vergilius’ Aeneis en Tolkiens The Lord of the Rings. Een literaire vergelijking (Leuven, 2003);

Day David, de wereld van de hobbits (Utrecht, 1997);

Day David, Tolkien’s wereldbeeld. Mythologische bronnen van in de Ban van de Ring (Abcoude, 2003);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Reisgenoten. Audioboek (Amsterdam, 2003);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Terugkeer van de Koning. Audioboek (Amsterdam, 2004);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Twee Torens Audioboek (Amsterdam, 2003);

White Michael, Tolkien. Een biografie (Baarn, 2002);

http://nl.wikipedia.org/wiki/Gregoriaanse_muziek#Kenmerken_van_het_gregoriaans

http://www.digischool.nl/mu/leerlingen/geschiedenis/middeleeuwen/wereldlijk.htm

http://www.digischool.nl/mu/leerlingen/geschiedenis/middeleeuwen/gregoriaans.htm

[15] GERAADPLEEGDE BRON:

Auerbach Erich, Mimesis: The Representation of Reality in Western Literature (Princeton, 1971), p. 463-492.

[16] GERAADPLEEGDE BRONNEN:

Curtius Ernst Robert, European Literature and the Latin Middle Ages (Princeton, 1990), p. 380-401;

Eliot T.S., Selected Prose of T.S. Eliot (London, 1975), p. 37-48, 115-131, 205-216;

Steiner George, In Bluebeard’s Castle. Some Notes Towards the Redefinition of Culture (New Haven, 1971), p. 59-115;

Steiner George, No Passion Spent. Essays 1978-1996 (London, 1996), p. 1-19.

[17] GERAADPLEEGDE BRONNEN:

Moretti, Franco. ‘Conjectures on World Literature’, New Left Review, 1 (2000), 54-68;

Said Edward W., Orientalism (London, 2003), p. xi-xxiii, 1-4, 49-73, 166-197;

Said Edward W., Culture and Imperialism (New York, 1994), p. 35-72;

http://64.233.183.104/search?q=cache:i7vm2dvdc8oJ:www.unm.edu/~tolkien/Greybook/orientalism.pdf+tolkien+ori%C3%ABntalisme&hl=nl&ct=clnk&cd=2&gl=be

[18] GERAADPLEEGDE BRONNEN:

Bloom Harold, The Western Canon. The books and school of the ages (New York, 1994), p. 1-12, 25-75, 517-529;

Day David, Tolkien’s wereldbeeld. Mythologische bronnen van in de Ban van de Ring (Abcoude, 2003).

[19] GERAADPLEEGDE BRONNEN:

Russ Joanna, ‘Why Women Can’t Write’, in Cornillon Susan Koppelman (ed.), Images of Women in Fiction, (Ohio, 1973), pp. 3-20;

Spender dale, The Writing or the Sex: or Why Don’t You Have to Read Women’s writing to Know it’s No Good (New York, 1989), p. 24-39.

[20] White Michael, Tolkien. Een biografie (Baarn, 2002).

[21] Chow Rey, ‘In the Name of Comparative Literature’, in Bernheimer Charles (ed.), Comparative Literature in the Age of Multiculturalism (Baltimore, 1994), pp. 107-116.

[22] GERAADPLEEGDE BRONNEN:

Camlot Jason, ‘Early Talking Books. Spoken Recordings and Recitation Anthologies 1880-1920’, Book History, 6 (2003), 147-173;

Medcale Stephen, ‘Listening for the Text: On the Uses of the past by Brian Stock’, The Modern Language Review, 88, 4 (1993), 926-927;

Van Brussel Agnes, ‘Luisterboek in de auto of tijdens de strijk’, Brabants Dagblad (2 november 2005);

Wesling Donald, ‘Difficulties of the Bardic: Literature and the Human Voice’, Critical inquiry, 8, 1 (1981), 69-81;

http://www.ouders.nl/mdiv2004-meng.htm

http://www.woestenledig.com/woestenledig/2007/06/bij_het_benzine.html

http://weblogs.nrc.nl/weblog/bekend/2006/11/28/jan-meng-de-stem-van-de-harry-potter-luisterboeken/

http://www.weekvanhetluisterboek.nl/

http://www.rubinstein.nl/

http://nl.wikipedia.org/wiki/Blindenbibliotheek

http://taalschrift.org/reportage/001383.html

http://www.kimbols.be/artikels/lectuur/luisterboek_auto_strijk.php

[23] Wesling Donald, ‘Difficulties of the Bardic: Literature and the Human Voice’, Critical inquiry, 8, 1 (1981), 69.

[24] Van Brussel Agnes, ‘Luisterboek in de auto of tijdens de strijk’, Brabants Dagblad (2 november 2005);

[25] http://www.weekvanhetluisterboek.nl/

[26] Van Brussel Agnes, ‘Luisterboek in de auto of tijdens de strijk’, Brabants Dagblad (2 november 2005);

[27] http://www.rubinstein.nl/

[28] http://www.ouders.nl/mdiv2004-meng.htm

[29] http://www.woestenledig.com/woestenledig/2007/06/bij_het_benzine.html

[30] http://www.woestenledig.com/woestenledig/2007/06/bij_het_benzine.html

[31] http://weblogs.nrc.nl/weblog/bekend/2006/11/28/jan-meng-de-stem-van-de-harry-potter-luisterboeken/

[32]  http://www.ouders.nl/mdiv2004-meng.htm

[33] http://www.ouders.nl/mdiv2004-meng.htm

[34]  http://www.ouders.nl/mdiv2004-meng.htm

[35] http://www.ouders.nl/mdiv2004-meng.htm

[36] http://weblogs.nrc.nl/weblog/bekend/2006/11/28/jan-meng-de-stem-van-de-harry-potter-luisterboeken/

[37] http://www.ouders.nl/mdiv2004-meng.htm

[38] GERAADPLEEGDE BRONNEN:

Verlaeckt Wim, Over vertellen en voorlezen (Leuven, 1986);

http://www.typepad.com/t/trackback/1058571/19167004 http://www.woestenledig.com/woestenledig/2007/06/bij_het_benzine.html

http://taalschrift.org/reportage/001383.html

[39] http://www.typepad.com/t/trackback/1058571/19167004

[40] http://www.woestenledig.com/woestenledig/2007/06/bij_het_benzine.html

[41] GERAADPLEEGDE BRONNEN:

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Reisgenoten. Audioboek (Amsterdam, 2003);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Terugkeer van de Koning. Audioboek (Amsterdam, 2004);

Tolkien John Ronald Reuel, in de Ban van de Ring. De Twee Torens Audioboek (Amsterdam, 2003);

Wesling Donald, ‘Difficulties of the Bardic: Literature and the Human Voice’, Critical inquiry, 8, 1 (1981), 69-81;

http://www.uea.ac.uk/edu/tdaresearch/poetry/sound/key.html

http://www.dbnl.org/tekst/vooy001nede01/vooy001nede01_0003.htm

[42] Wesling Donald, ‘Difficulties of the Bardic: Literature and the Human Voice’, Critical inquiry, 8, 1 (1981), 70.

[43] Wesling Donald, ‘Difficulties of the Bardic: Literature and the Human Voice’, Critical inquiry, 8, 1 (1981), 71.

[44]Wesling Donald, ‘Difficulties of the Bardic: Literature and the Human Voice’, Critical inquiry, 8, 1 (1981), 79.

[45] http://www.uea.ac.uk/edu/tdaresearch/poetry/sound/key.html

[46] Appiah, Anthony K. ‘Geist Stories’, in Bernheimer Charlie (ed.), Comparative Literature in the Age of Multiculturalism (1995), pp. 51-57.