Je moet het maar proberen in deze bizarre tijden: een pakje versturen met de post. De meeste winkels zijn gesloten, sommige postkantoren evenzeer. Maar ik heb een vriend die ik nu niet kan opzoeken. Hij klinkt ziek aan de telefoon. Het is waarschijnlijk maar een verkoudheid of misschien is het corona! Ach, doe niet zo paniekerig, zeg ik tegen mezelf. Je maakt je vast zorgen om niets. En toch. Als het maar goed komt met hem. Als we elkaar nog maar eens zien. Ik heb hem nog zo veel te vertellen. Zonder te weten waaraan ik begin, ga ik de uitdaging aan om hem te verrassen.
Wat koop je voor een vriend die zich niet zo lekker voelt? Een boek? Nee, boeken heeft hij bij de vleet en ik weet niet welke boeken hij al heeft. Een boekenbon? Nee, veel te onpersoonlijk. Een goede fles wijn misschien? Ja, geluk zit in kleine dingen. Ik fiets naar een winkel met een rijk assortiment aan wijnen, maar in de rekken liggen enkel losse flessen, geen houten kistjes. Hoe verstuur je een glazen fles zonder dat ze breekt?
De verkoper weet wel raad. “Hier.” Hij reikt me een mooie, rieten mand aan. “Zal ik er een gouden strik omwinden? De post heeft wel een doos. Voor wie is het, als ik zo vrij mag zijn?”
Hij kent hem vast. Iedereen kent hem. Ik zie de koppen in de roddelbladen al staan.
“Het spijt me,” antwoord ik met een glimlach, “dat kan ik echt niet zeggen.”
Nu nog een kaartje met een leuke foto erbij van mezelf. Ik kies een beker uit de trofeeënkast van mijn lief. Als atleet sleepte hij de ene na de andere overwinning in de wacht. Wat ben ik onder de indruk van al die prijzen. Ik trek mijn zondagse kleren aan: een jurk en hoge hakken. Dat draag ik anders nooit. Ik sta liever stevig in mijn schoenen en zeker als ik op wandel ben. Mijn hakken zakken in de modder.
“Wat heb jij een mooie vrouw,” zegt een voorbijganger tegen mijn lief.
Eindelijk zijn we aan de waterkant. Ik leg mijn jas op een bank en trek mijn mondmasker uit, zodat er meer dan een façade is te zien. De barre kou kan mij niet deren. Op een artistieke brug poseer ik, met de trofee in mijn hand die mijn lief gewonnen heeft. Een beker die ik wil uitreiken aan ‘mijn’ grootste talent. Het plaatje van de gemeente Opwijk bedek ik vakkundig onder mijn vingers. De wind blaast mijn haren in de war. Telkens weer in mijn gezicht. Ik vloek binnensmonds.
“Prachtige achtergrond voor een foto,” zegt een toevallige passant. “Ik zou mij omdraaien als ik jou was.”
Dat ik daar zelf niet opgekomen ben! Mijn haren waaieren nu mooi naar achteren en de zon schijnt zelfs even. Ik lach naar de camera. Nu nog een kleurenprint en mijn pakket kan eindelijk vertrekken.
Mijn lief holt naar alle kopiecentra bij hem in de buurt, maar kleurenprints zijn verboden wegens ‘niet-essentieel’. Je kan ze enkel online bestellen. Online? Misschien duurt het dan nog dagen. Misschien is het dan al te laat. In deze tijden weet je maar nooit. Ik stuur een WhatsApp-bericht naar alle buren en deel de foto met de hele straat. Helaas. Niemand beschikt over een kleurenprinter. We fietsen de stad rond en vinden na lang zoeken een drukker die bereid is om mijn USB-stick aan te nemen en mijn foto ‘illegaal’ af te drukken in kleur, ergens in een achterhoek van de zaak. Ik, zo blij als een kind, koers met mijn lief op topsnelheid naar de post. Missie geslaagd, denk ik.
Aan de balie wacht ons een nieuwe, onaangename verrassing. Ze hebben geen beschermend materiaal, laat staan een doos die past. Ik zie mijn pakje al door het luchtruim suizen. Het glas zal barsten op de lange weg. Straks wordt de doos geopend en ligt mijn kaart vol wijnvlekken op tafel.
“Inpakken doe je thuis.” De norse toon van de vrouw achter de balie is niet mis te verstaan. We trappen op volle kracht en toch heeft de weg naar huis nog nooit zo lang geduurd. Het pak dat er eerst zo mooi heeft uitgezien, wordt nu gewikkeld in keukenpapier. Ik neem mijn laatste restjes inpakpapier, knip per ongeluk schuin, merk hoe het papier is gescheurd. Inpakpapier is ook enkel te koop online, dus ik moet het doen met wat ik heb, een vreemde mix van rood en goud. Het is tien voor vijf. Nog tien minuten en dan sluit het postkantoor om de hoek.
Twee voor vijf. De boze bediende knalt de deur dicht voor mijn neus. Het huilen staat mij nader dan het lachen. “Alstublieft, mevrouw,” smeek ik, “het is voor een zieke vriend die ik nu niet kan bezoeken.” Tevergeefs. De deuren blijven toe. Enkele laatkomers staan er bedremmeld bij zonder te weten wat te doen. Vandaag nog moet dit pakket de deur uit. Nog een uur en alle kantoren zijn toe.
Ik zoek op Google. Oef. In het centrum van de stad zijn ze open tot zes uur. Tegen een onverantwoord tempo racen we door het drukke verkeer, bruusk remmend voor rode lichten die tergend traag op groen springen. We moeten stoppen voor een voetganger die zonder te kijken het fietspad oversteekt. Eindelijk. We zijn er. Op de deur hangt een bordje: “Gesloten wegens corona.”
Half zes. Nog een halfuur te gaan en alles is potdicht. Misschien, flitst het door mij heen, is de krantenkiosk nog een optie. Ik geloof dat daar ook een postpunt is. De vrouw achter de toonbank schenkt me haar stralendste glimlach en stopt het pakket in een veel te grote doos. Ze belooft dat het de volgende dag al wordt opgehaald. Ik krijg een code om mijn zending te traceren. Als het nu maar niet stukgaat. Als het nu maar niet breekt. Scherven brengen geluk, maar nu alsjeblieft niet.
Drie dagen later. Mijn vriend bedankt me voor het overheerlijke cadeau. Als het nu ook maar goed gaat met hem. Geluk huist niet in materiële dingen. Met de gezondheid staat of valt al wat telt.