“Bel dan naar de flikken. Bel dan.”
Fred kijkt zijn moeder vuil aan. Zie haar daar nu staan, denkt hij, het hoofd tussen haar handen. Die ouwe zaag heeft makkelijk praten. Zij had vroeger alleen haar studies om voor te leven. Het leven is meer dan een goed rapport, een ordelijke kamer en de naïeve goedheid van het delen. Fred weet tenminste wat er echt toe doet: mooie grieten neuken bijvoorbeeld of jointjes roken in het toiletgebouw. Die leraren met hun gezeik. Zij vinden hun vak het einde.
Alweer worst met rodekool, denkt hij, frituurkost is veel beter. Dan schrikt die ouwe zeur dat ik ’s avonds al gegeten heb. Je zou voor minder. Pintelieren mag niet meer. Friet vreten is het enige dat nog mag en zelfs dat is voor haar al een probleem. Dat mens is gewoon ziek. Lekker eten gereedmaken is het enige dat die trut moet doen en zelfs dat doet ze niet. Janken en zeveren kan ze als de beste. Kon ze ook maar zo goed koken.
“Dit is deze week al je vijfde lockdownfeestje.” Haar stem slaat over en ze plukt aan een haar op haar kin. Haar make-up is zo breed aangebracht dat het lijkt alsof ze iets probeert te verbergen. “Ik meen het.” Ze posteert zich wijdbeens in de deuropening. “Ik bel de flikken.”
“Dat doe je toch niet, mens, want ik ben minderjarig en ik heb geen geld. Vroeg of laat komen ze met de rekening naar jou.”
Even blijft het stil. Zijn moeder krimpt ineen en hij kijkt grijnzend op haar neer. “Jij kan die 700 euro toch niet betalen,” gaat hij door. “Jij met je hongerloontje van het OCMW.”
Hij duwt zijn moeder opzij, loopt de deur uit en racet met zijn opgevoerde bromfiets naar John, zijn beste vriend. Knappe Conny zal er ook zijn. De avond kan niet meer stuk.