Na de verspreiding van zijn boek ‘De gelukkige klas’ tijdens de actie ‘Nederland Leest’ is Theo Thijssen opnieuw een begrip in onze literatuurgeschiedenis. In de overtuiging dat Thijssen nog veel meer aandacht verdient, brengt Jan Meng, verteller van talloze luisterboeken waaronder Harry Potter, de auteur opnieuw tot leven met een meesterlijke vertolking van diens boek ‘Kees de jongen’: een verhaal over een kind op weg naar volwassenheid. Met eenvoudige taal, zin voor realiteit en aandacht voor de bijzondere aspecten uit het leven van de gewone man beschrijft Thijssen deze ontwikkelingsfase. Dat het boek één van Meng’s favoriete werken is, horen we aan de passie in zijn stem. Het luisterboek telt tien cd’s en laat je tien uur meegenieten van Kees’ belevenissen zonder je één seconde te vervelen. Met zijn warme, rustige stem roept Meng een realistisch beeld op van Amsterdam aan het einde van de negentiende eeuw: een stad waar kinderen op straat spelen en trams door paarden worden voortgetrokken. Dat Amsterdam wordt vanuit Kees’ standpunt beschreven: een speelse, behulpzame en leergierige schoenmakerszoon met verantwoordelijkheidszin. Talrijke vragen dringen zich aan hem op: “zal vader genezen? Aan wie zijn we geld verschuldigd? Hoe komt er brood op de plank? Met welke oefeningen kan ik mijn conditie verbeteren? Hoe kan ik in het leven vooruitkomen? Met wie maken pa en ma ruzie en waarom? Hoe kan ik Rosa Overbeek sluiks mijn liefde verklaren?”
Lezen is altijd een beetje wegdromen en ontsnappen aan de realiteit, maar Thijssen heeft ook aandacht voor het echte, harde leven vol onrust. Kees kent veel tegenspoed, maar blijft hopen op beterschap en wil steeds als overwinnaar uit de strijd komen: ‘Op de stille gracht liep hij als een aanvoerder aan het hoofd van een overwinnend leger. Trots en zeker en gelukkig, de daverende muziek in zijn hoofd. En de mensen die voorbij gingen, wisten niet dat daar een jongen ging die alles zou kunnen, nu die eenmaal was begonnen, dachten dat het maar zo’n gewone jongen was, een jongen nog zonder geschiedenis, een jongen die daar zomaar liep.’ Fier, optimistisch, energiek en tevreden met al wat hem uit liefde wordt gegeven, gaat Kees het leven tegemoet. Hij houdt zich overeind met spelletjes en rooskleurige fantasieën over hoe het óók zou kunnen zijn. Vaak denkt hij aan zijn klasgenootje Rosa Overbeek. Aangetrokken door haar unieke natuur koestert hij over haar de innigste dromen. Helaas kan hij weinig tijd met deze verheven schoonheid doorbrengen.
Doorheen heel het verhaal probeert Kees zich opmerkelijk te gedragen. Een beroemde gimmick is de zogeheten Zwembadpas, een speciale manier van lopen met zwaaiende armen. Met deze gymnastische tred probeert Kees zich van andere jongens te onderscheiden, maar al snel verkiezen ook zij de Zwembadpas op weg naar het zwembad; zo moet Kees telkens iets nieuws bedenken om op te vallen in de groep. Met rake bewoordingen omschrijft Thijssen hoe Kees, net als ieder kind, verlangt naar de ontdekking van zijn verborgen kwaliteiten: vandaar de titel ‘Kees de jongen’.
Hoewel Thijssen altijd heeft volgehouden dat dit boek pure fictie is, brengt het verhaal de armoedeproblematiek van de Amsterdamse Jordaan in kaart. Thijssen’s vader heeft daar – net als die van Kees – een schoenwinkel en lijdt aan tbc. Ondanks zijn armoedige thuissituatie brengt de auteur het tot schoolmeester met een studiebeurs voor intelligente leerlingen. In 1905 richt hij het blad ‘De Nieuwe School’ op: een tijdschrift vol kritische en vaak dodelijk-satirische artikelen over onderwijsmethoden, leerboekjes en kinderleesboeken. Hierin publiceert hij elf fragmenten uit wat in 1923 tot zijn beroemdste roman ‘Kees de jongen’ zal uitgroeien.
Het boek is ettelijke malen herwerkt. Remco Campert laat in zijn boek ‘Het leven is vurrukkulluk’ Kees zijn geliefde Rosa opnieuw ontmoeten; ook Boudewijn de Groot bezingt het latere leven van Kees in zijn nummer ‘De Zwembadpas’. In 1970 bewerkt Gerben Hellinga het boek tot toneelstuk en in 2003 wordt het door André van Duren verfilmd.
Ook Meng geeft dit verhaal een nieuwe dimensie: met tal van stemnuances laat hij je proeven van een brede waaier aan smaken en impressies. Het water loopt je in de mond, als Meng genietend leest hoe Kees smaakvol een stuk koek op zijn tong laat smelten en later met royale happen verschalkt. Voelt Kees zich angstig of zenuwachtig, horen we gestotter met een klein, piepend stemmetje. Straalt Kees tevredenheid uit, doet Meng je met zijn vrolijke intonatie meetintelen van vreugde. Maar bij de angst van Kees om de gezondheid van zijn vader klinkt in Meng’s stem zoveel ontroering dat je je tranen de vrije loop moet laten. Ook andere gevoelens, variërend van snibbigheid tot warmhartigheid, worden in dit luisterboek meesterlijk vertolkt. Die wirwar van emoties maakt een diepe indruk op de luisteraar: regelmatig ingelaste stiltes laten hem toe rustig over de verhaalinhoud na te denken.
Meng’s aandacht voor taalschoonheid en klankrijkdom treft iedere luisteraar. Door af en toe te neuriën, te fluiten, te zuchten of te snikken verrijkt Meng het verhaal met tal van klanken. Ritmische patronen zoals het rollen van een kar of het rinkelen van een emmer en het lopen op de maat van Rosa Overbeek’s naam geven het verhaal kleur. Maar ook de grootste taalonhandigheden zet Meng in de verf: wanneer Kees mijmert over een gesprek in het Frans, hanteert Meng zo’n Vernederlandste tongval dat de luisteraar niet meer bijkomt van het lachen om wat ‘Frans’ zou moeten voorstellen.
Meng’s enthousiaste vertelstem brengt sfeer en spanning: geen wonder dat Jan Carmiggelt, directeur van het Theo Thijssen-museum, hem ‘de koning van het luisterboek’ noemt. Hij vertolkt elk verhaal levensecht en juist door die kwaliteit herkent de luisteraar in ‘Kees de jongen’ verrassend veel facetten uit het dagelijkse leven: ‘O, diè jongen? Nee maar nou herinner ik me toch óók wel; zeker, die heb ik ook gekend; ’t is een tijdlang zelfs een speciaal vriendje van me geweest.’ Dat herkenbare maar toch bijzondere karakter van Kees maakt het boek uniek.