Alweer een aanpassing, alweer iets nieuws. Ik zal het toch niet kunnen, dat weet ik nu al. Ik zal haperen, vastlopen, afgaan voor de hele zaal. De druk op mijn borst neemt nu al toe, net zoals die ene keer toen een dronken chauffeur onze grijze labrador overreed of toen mijn oma stikte in één van mijn Flippo’s. Onze familie is voor het ongeluk geboren. Zo’n dingen veranderen nooit.
Volgens de wetenschap zou er zoiets bestaan als ‘evolutie’, beweging, van moeheid naar enthousiasme bijvoorbeeld. Een mens wordt toch niet moe van de dingen die hem energie geven! Ik begin al spontaan te geeuwen als ik deze onzin hoor en dat terwijl ik in feite wel enthousiast ‘was’. Elke reactie valt uit te lokken; mensen zijn niet wendbaar. Je bent zwart of wit, voor of tegen, lelijk of mooi. Ofwel lust je elkaar rauw, ofwel wil je elkaar zoenen. Er bestaat geen nuance en dat is maar goed ook. Hoe zou je anders de vijand herkennen? Niets is gevaarlijker dan wispelturigheid.
Verandering is zoiets als de hedendaagse keuken: nooit gewoon lekker, wel altijd gezond. Onbekende geuren, eten dat niet wil smaken, een oud recept in een nieuwere, magere, veel te kleine variant. Vijfsterrenrestaurants waar je de leegte op je bord betaalt. Oorlogsrantsoenen, meer geven, minder ontvangen; beter dan nu wordt het nooit.
Kijk maar naar de toekomst, de jeugd van tegenwoordig, hoe dat gespuis de wereld ‘verandert’: lege bierflesjes langs de straten, vuilnismanden vol zakdoeken, nat, verzadigd, doorweekt. Harddrugs en antidepressiva, overal burn-out. Dat wordt al ziek van een heel klein beetje huiswerk en moe van alles wat inspanning kost. Brand, vernieling, vandalisme. Voor je het weet, zijn je ruiten ingegooid en je schatten in vlammen opgegaan. Maar als het goed is, lost een rookwolk al na enkele dagen op.
De mooiste verschuiving is die van eb en vloed, water dat zoekt naar hard zand, houvast, telkens weer. Lavendelbloesems, gedempte passen, het ritselen van het riet. Geen regenboog, geen wensen te vervullen, geen groener gras aan de overkant. De natuur vindt altijd zichzelf terug.
Kon ik ook maar gewoon meevaren op de stroom. Kriebelden er maar geen tranen op mijn wang. In mijn keel brandt zout, veel te veel zout. Had ik maar plek voor meer, nóg meer eeuwige rekbaarheid.