Wat gek dat ik je hier weer ontmoet, hier in Antwerpen, hier in deze les over mensen die geuren en smaken waarnemen bij het horen van een naam. Diederik smaakt voor jou naar perziksnoepjes. Halte Heemstedestraat doet iets slavinkerigs met je. Je bent niet zo dol op slavinken, dus ga je maar snel weg. Susanne Bruneau, nu Susanne Clermonts, was de naam van een jongen niet zoet genoeg?
Kerst 2014. Bij mijn oma was iedereen altijd zeer welkom. Ze keek ernaar uit je te ontmoeten. We zouden samen limonade drinken met een tikje Dreft. Elk glas werd driemaal gespoeld. In haar huis heerste de leuze van Dixan: de vlekkenkampioen. Ze trok runderbouillon uit merg en schenkel, maar speciaal voor mij maakte ze soep zonder vlees. “Ge weet niet wat ge mist,” zei ze telkens weer, terwijl ik smulde van haar zelf gesneden frietjes en handgemaakte vanillepudding. De schaaltjes werden tot op de bodem uitgekrast. Geen korrel hagelslag ging verloren. Altijd was er te veel, maar oma vond het nooit genoeg. De smaak van warmte was altijd daar: een bokaal met spinnetjes bij het afscheid, borstbollen, veel te veel boter. Een plateau overbevolkt met toastjes. Roerei, verse pistoletjes. Samen ontbijten, vader vond dat belangrijk en dus vond zij dat ook.
Susanne, onze namen leken in de sterren geschreven. We hielden beiden van zeilen, beiden van Jan Meng. Je huis werd al snel mijn thuis: een zeilboot op de muur geschilderd, in de slaapkamer een loopband, waar ik aan mijn conditie kon werken, terwijl jij je spullen aan het pakken was. We draaiden Herman van Veen: ‘Suzanne neemt je mee, naar een bank aan het water.’ Het liedje leek voor jou bestemd: duizenden gedachten, duizenden prikkels en soms werd het te veel en dan viel je weg. Even niets horen, niets zien, gewoon even weg van de wereld, hoe zalig kan het zijn.
De geur van Susanne? Nooit bij stilgestaan. Een frisse lentebries misschien? Geen parfum, gewoon neutraal, een geur op zichzelf. Vruchten die worden ontleed, pitjes die knappen, beschuit met jam of pindakaas, vermalen tot een kleverige brei. Thee met pepernoten, speciaal gekocht voor mij.
Ik wilde bij jou in de buurt wonen en was volop aan het solliciteren: ‘Onbeperkt aan de Slag’, vacatures voor mensen met een beperking. Leven in Nederland, de recht-door-zeementaliteit, geen oeverloos medelijden, volledig op mezelf. Bijna had ik een baan gevonden toen je zei, vlak voor Kerst:
“Ik ga het toch niet redden. Het wordt me allemaal te veel. Als je hier bent, dan moeten we vaste afspraken maken op vaste tijdstippen. Samen eten: elke week op maandag, want anders raak ik in de war. En zoenen, al die druppeltjes speeksel? Ik weet niet, over een jaar of vijf misschien?”
Ook mij werd het te veel. Ik ging niet meer naar Utrecht, ik hield het bij mijn saaie baan bij de CM en we verbraken het contact. We wilden elkaar geen valse hoop geven. Een nee moest duidelijk zijn, maar ik heb onze gezellige babbels wel gemist: elke week op Skype, kopje thee erbij, mijmerend over het eiland waar wij elkaar vonden. Toen was het vakantie. Toen was het nog zomer.
Oma gaf me een zakdoek die geurde naar Dixan. Ze zette een glas van die heerlijk zoete limonade voor me neer en ze zei: “Utrecht is toch veel te ver. Blijf maar lekker hier bij mij.”
Het voelde goed, daar bij oma, languit in een luie stoel, gewoon te rusten zonder doel.
En nu kom ik je hier weer tegen, hier in Antwerpen, hier in deze les tijdens een filmpje over synesthesie. Of ben jij het helemaal niet en neemt mijn brein mij in de maling? Ben ik blind of ben ik gek? Nee, jij bent het echt! Nog steeds heb ik je foto. Nog steeds prijkt ze op mijn magneetbord: wij twee in een zeilboot, toen waren we nog jong. Een fijne herinnering, een blij weerzien, zeg dat wel.
Eén gedachte over “Naar een bank aan het water”